De Groene Amsterdammer (7 februari 2013)

De mens heeft een te zwaar gewei

Steeds meer economen komen erachter: de economie is geen rationele machine, maar een ecosysteem dat luistert naar de wetten van de biologie. Hierbij een paar crisisrecepten uit de natuur.

97 x bekeken

EEN VAN DE eerste mensen die je ‘econoom’ zou kunnen noemen, was in het dagelijks leven arts, hofarts zelfs van Lodewijk XV. Zijn medische inzichten inspireerden François du Quesnay tot iets nieuws: een beschrijving van de economische verhoudingen in termen van een kringloop. Net als de bloedsomloop in het menselijk lichaam heeft ook de economie een soort bloedsomloop, schreef hij, met geld en goederen die van de ene bevolkingsgroep naar de andere stromen. Zijn biologische voorbeeld zou de inspiratiebron worden voor een afzonderlijke discipline: de economie. Nu, 250 jaar later, dringt echter het besef door dat deze discipline is losgezongen van de aardse realiteit. Is de mens niet te veel gereduceerd tot rationele consument? Is economisch beleid wel te bouwen op de kern­cijfers die we uit logische computer­modellen laten rollen? Als reactie slaan steeds meer economen de biologieboeken weer open.

Zoals Robert Frank, New York Times-­columnist en hoogleraar aan Cornell University in Ithaca, New York. Vorig jaar verscheen zijn veelbesproken boek The Darwin Economy. We denken vaak dat Adam Smith de vader van de economie is, schrijft hij, met zijn theorie van de onzichtbare hand. Maar in de toekomst zullen we erkennen dat we van Charles Darwin minstens zo veel kunnen leren. Volgens Frank begreep de bioloog veel beter dan Smith waarom competitie niet altijd gunstig uitpakt voor de groep. Competitie kan juist leiden tot hogere kosten voor iedereen.

‘Individuele belangen kunnen schadelijk zijn voor de grotere groep’, stelt Frank in een telefonisch interview. Geen schokkende uitspraak natuurlijk, ook niet voor Smith. Maar die dacht dit op te kunnen lossen met meer competitie. Fout, meent Frank: ‘Door concurrentie worden we geprikkeld om relatief beter te worden, ten opzichte van elkaar. Maar het voert vaak niet tot absolute verbeteringen voor de soort als geheel. Daarvan vinden we in de natuur veel voorbeelden.’

Neem de wapiti, de Amerikaanse neef van het edelhert. Natuurlijke selectie heeft de mannetjes gedwongen tot een race om soortgenoten voor te blijven. Grote geweien maken meer indruk op de vrouwtjes, legt Frank uit. Daardoor hebben de wapiti’s geweien ontwikkeld van meer dan een meter groot en bijna twintig kilo zwaar. Heel verleidelijk natuurlijk, maar ontzettend onhandig om wolven en jagers van je af te schudden in dichtbegroeid bos waar je zomaar tussen de struiken blijft hangen. De macho­wedstrijd om het grootste gewei heeft intussen de hele soort in gevaar gebracht.

Bij mensen speelt eenzelfde mechanisme. We concurreren met elkaar om relatief beter voor de dag te komen, maar absoluut gezien schieten we er geen steek mee op. Als je solliciteert bij een prestigieus bedrijf wil je er goed uitzien, met een duur pak en nieuwe schoenen. Maar de andere kandidaten doen precies hetzelfde. Het gevolg is dat het netto effect verdwijnt en je allemaal vooral heel veel geld kwijt bent. Hetzelfde geldt voor mensen die een groot huis willen kopen in een goede wijk. Zij zijn bereid daarvoor diep in de buidel te tasten. Maar iedereen doet dit. Daardoor stijgen de prijzen en zijn álle potentiële kopers slechter af. Als domme wapiti’s gaan we door tot we erbij neervallen.

In de sportwereld weet men dat. Concurrentie wordt daar begrensd, anders gaat de sport eraan. Niet voor niets zijn bepaalde stimulerende middelen verboden. Misschien brengen die individuele sporters wel verder, maar de sport als geheel niet.

Frank vraagt zich af waarom we niet ook in de economie afspraken kunnen maken om onze concurrentie in te tomen. Die leidt namelijk tot een consumptiewedstrijd waar we maar tot op zekere hoogte beter van worden. Vanaf een bepaald punt schaadt het ons zelfs. Er is een oplossing, zegt hij: niet een belasting heffen op wat mensen verdienen, maar op wat ze uitgeven. De inkomsten minus het spaargeld dus. Deze consumptiebelasting moet bovendien progressief geheven worden. Zo kun je stimuleren dat mensen meer gaan sparen en investeren in plaats van steeds meer uitgeven aan luxe­producten, die hen alleen beter maken ten opzichte van anderen.

Dit alles gaat ook op voor banken, zegt Frank. ‘Ze investeren in computersystemen die sneller zijn dan die van de concurrent. Wie het snelst is, kan immers het eerst inspelen op prijsverschillen, tussen aandelen bijvoorbeeld, en meer winst maken. Maar alle concurrenten doen hetzelfde. Daardoor is de collectieve winst uiteindelijk nihil.’ Het verschil met wapiti’s is natuurlijk dat die het ecosysteem niet in gevaar kunnen brengen. Banken wel. Hun gewei is zo groot geworden dat ze niet meer mogen omvallen. Frank: ‘Ook in dit geval is meer regulering de oplossing.’

Wat Frank met zijn evolutievoorbeelden in feite aan de kaak stelt, is het beeld van mensen als individuen die rationeel hun best doen om zo veel mogelijk nut te verkrijgen, oftewel hun behoeften te bevredigen. Maar nut is relatief. Mensen kijken vooral naar hun buren om te bepalen wat ze wel en niet waardevol vinden.

 

FRANK HEEFT zich voor zijn theorie laten inspireren door de evolutiebiologie, een tak van sport die de laatste twintig jaar een rol is gaan spelen in de economische wetenschap. Maar ook een ander deel van de biologie moeten economen nodig eens afstoffen: de ecologie. Dat vindt Bernard Lietaer, een Belgische econoom die de financiële wereld van binnenuit kent. Hij was fondsbeheerder, voorzitter elektronisch betaalverkeer bij de Belgische centrale bank, en zelfs mede-ontwerper van de ecu, de voorloper van de euro. De vraag die hem al jaren bezighoudt: hoe komt het dat onze economie zo instabiel is en zo vaak geplaagd wordt door financiële crises?

Lietaer heeft een antwoord gevonden door de monetaire economie als ecosysteem te benaderen. Hij ziet haar als een netwerk van bedrijven en consumenten, waar geldstromen tussen lopen. Maar het is niet erg divers, integendeel, de geldeconomie is een monocultuur.

Denk aan een complex ecosysteem als het tropisch regenwoud. In dat geheel hebben planten, dieren, materie en energie allemaal een eigen rol. De gezondheid van dit ecosysteem is niet af te meten aan de dikte van de bomen, het aantal groene leguanen dat er huist of de hoeveelheid co2 die wordt opgeslagen. Nee, het gaat om de levensvatbaarheid van het geheel. Die is afhankelijk van twee eigenschappen: efficiëntie en veerkracht.

Zonder efficiëntie – de capaciteit om genoeg materie en energie te genereren – zou een oerwoud niet kunnen functioneren. Maar zonder veerkracht – het vermogen om zich te herstellen na een droge periode of een bepaalde bomenziekte – zou het snel uiteenvallen. De veerkracht van een oerwoud wordt groter naarmate er meer soortendiversiteit is en er meer dwarsverbanden bestaan. Maar let op: dat gaat ten koste van de efficiëntie. Er is dus een balans nodig.

Bij een monocultuur is die balans er niet. Een monocultuur is wel veel efficiënter dan een oerwoud, het levert veel meer bruikbare gewassen op. Maar het is ook kwetsbaarder. Een land waar over honderden kilometers slechts één soort genetisch gemodificeerd katoen wordt verbouwd, kan enorm winstgevend zijn. Maar er hoeft maar één nieuwe schimmel te ontstaan of het systeem stort in – en talloze boeren zijn failliet. Een oerwoud daarentegen kachelt miljoenen jaren door. De grote les volgens Lietaer: de natuur komt in de loop van de tijd altijd uit op een balans tussen veerkracht en efficiëntie. De economie niet, die lijkt meer op een mono­cultuur. De geldstromen luisteren wereldwijd naar dezelfde regels, die worden opgesteld door een kleine groep financiële instellingen.

 

‘DEZE ANALOGIE met ecosystemen is heel erg van toepassing op de financiële crisis’, zegt Wolf Wagner, hoogleraar economie aan de Universiteit van Tilburg. ‘Het financiële systeem is buitengewoon homogeen. Als we systeemcrises willen voorkomen, is het niet voldoende om banken alleen maar sterker te maken. Het gaat erom dat ze diverser worden. Nu gebruiken ze allemaal dezelfde risico-evaluatiesystemen, ze hebben dezelfde portfolio’s, kredietbeoordelaars en ze verzekeren allemaal elkaar. Concurrentie had moeten leiden tot natuurlijke selectie. Maar in plaats daarvan heeft het juist geleid tot banken die zich stuk voor stuk hetzelfde gedragen – en dus ook hetzelfde reageren op grote schokken.’

Zelfs de veel gebezigde term ‘diversifiëring’ hoeft niet tot meer diversiteit te leiden, merkt Wagner op. ‘Als een Duitse bank zijn risico spreidt en meer in Nederland gaat investeren, en een Nederlandse bank doet het omgekeerde, gaan ze meer op elkaar lijken. Banken zouden daarentegen heterogener moeten worden. Dat zou opgenomen kunnen worden in de Basel-criteria voor banken. Het interessante is dat de kapitaaleisen die Basel nu oplegt de banken veel geld gaan kosten. Maar banken verplichten om diverser te worden, om bijvoorbeeld een deel van hun kapitaal in de eigen regio te investeren, dat zou helemaal niet zo duur zijn.’

Lietaer gaat verder dan Wagner. Volgens hem is het altijd crisistijd in ons financiële stelsel. Niemand betwist de efficiëntie van dat systeem. Het is juist té efficiënt. Staten hebben in de loop van de tijd allemaal een monopolie ingevoerd op een bepaalde munt. Al deze valuta zijn inwisselbaar gemaakt op een geliberaliseerde, mondiale markt. In feite is er nu wereldwijd één ruilmiddel dat de economie draaiende moet houden: door banken uitgegeven rentedragend schuldpapier.

Heel efficiënt, en het heeft een deel van de wereld fabelachtige rijkdom gebracht. Maar het is absoluut niet bestand tegen schokken. Er zijn in de afgelopen dertig jaar zo’n honderd grote bankencrises geweest, schat de Wereldbank. Niets is schadelijker voor een economie dan zo’n bankencrisis – op oorlog na. Maar wat doen regeringen na een crisis? Ze zetten in op nog meer groei en efficiëntie van het financieel stelsel. Ook nu weer. Het is echter juist de veerkracht van ons systeem die groter moet, zegt Lietaer. Daarvoor is meer diversiteit nodig. Om de analogie met het tropisch regenwoud door te trekken: er moeten soorten bij komen.

 

DAT KAN VOLGENS Lietaer in de vorm van alternatieve ruilmiddelen, die zich volgens andere regels gedragen, zonder rente bijvoorbeeld. Daarvoor pleit hij ook in het nieuwe rapport van de Club van Rome, dat hij dit voorjaar schreef, getiteld: Money and Sustainability: The Missing Link. Anders dan vaak wordt gedacht, is complementair geld geen utopie. In het hart van de bankenwereld, in Zwitserland, werd in de jaren dertig al een kredietsysteem opgezet waarbij bedrijven onderling hun debiteuren en crediteuren tegen elkaar wegstreepten. Ze gebruikten daarvoor een eigen ruileenheid waarvoor ze geen rente rekenden. Op een gegeven moment mochten ze er zelfs hun belasting mee betalen. Het systeem is in de loop der jaren zo groot geworden dat er tegenwoordig voor een miljard euro per jaar in wordt verhandeld.

En er zijn meer ruil- en valutasystemen waar Lietaer enthousiast over is. Regionale valuta, kleinschalige ruilsystemen en business-to-business-kredietsystemen. Van die laatste soort draaien er alleen al in de Verenigde Staten zo’n zevenhonderd. Ze bieden geen vervanging voor geld, maar een aanvulling daarop. Ze vergroten de diversiteit. En ze maken ondernemerschap mogelijk op manieren die te klein of te weinig efficiënt zijn om te concurreren op de wereldmarkt. Ook voor Griekenland biedt dit perspectief, beschrijft Lietaer in zijn rapport. Parallel aan de euro zou het een eigen valuta moeten krijgen, al dan niet digitaal, om de lokale economie te laten functioneren. De ‘geuro’ werd dat genoemd door de Deutsche Bank, die dit voorjaar met hetzelfde voorstel kwam.

De lessen van Lietaer kunnen worden toegepast op meer dan alleen geld. De boontjes die we kopen komen uit Ethiopië en de energie komt misschien wel van een Russische gasleverancier. Dat is allemaal heel goedkoop. Het is dan ook de uitkomst van een efficiënte markt. Maar als er iets ernstigs gebeurt met de olieprijzen of de dollarkoers hebben we een probleem. Toen in Engeland een paar jaar geleden de vrachtwagenchauffeurs staakten, waren na drie dagen de schappen van de supermarkten leeg – in een land dat genoeg voedsel produceert. Veel mensen beseffen dat. Daarom zijn de werkgroepen van de zogenaamde Transition Towns ook zo populair: ze pleiten voor veel meer lokale energie, lokale geldsystemen en lokaal voedsel. Dat is minder efficiënt, ja, maar het is veel veerkrachtiger. Voor een productief maar levensvatbaar systeem zul je een balans tussen beide moeten zoeken.

 

DE ECONOMIE GEDRAAGT zich dus als een eco­systeem. Moeten we dan ook niet gewoon erkennen dat deze wetenschap onderdeel van de ­biologie is? Precies, zegt Herman Daly, de bekende 73-jarige milieueconoom aan de ­Universiteit van Maryland. Hij pleit al ­decennia voor een integrale benadering. Er zijn niet alleen mooie analogieën – wapiti’s leren ons iets over banken – maar economische en ecologische processen zijn werkelijk met elkaar verbonden. Dat schreef Daly al in 1968 in een artikel met de titel On Economics As a Life Science.

‘Eén deel van de werkelijkheid isoleren is soms nodig’, schreef hij daarin. ‘Het is vaak ­nuttig als economen een deelstudie maken van een bepaalde industrie zonder de connecties met de rest van de economie mee te nemen. Dat werkt heel goed bij het bestuderen van de pinda-­industrie. Maar geen enkele econoom zal de auto-industrie zo beperkt bestuderen.’ Met andere woorden: delen van de economie kun je los bestuderen zolang ze klein zijn. ­Tegenwoordig zijn ze echter zo groot dat je het niet meer los moet zien van het systeem eromheen, aldus de voormalige Wereldbank-­econoom.

‘Economen denken vaak dat de economie het systeem is’, zegt hij in een telefonisch interview. ‘Maar economie is slechts een subsysteem van iets groters: de atmosfeer. En die is niet oneindig. Er komt natuurlijk zonne-energie bij, maar ook dat is begrensd. Economen moeten dus rekening houden met de grenzen van de natuur.’ Als we dat niet doen, zijn de gevolgen groot. ‘Denk aan klimaatverandering. We stoten meer broeikasgassen uit dan het ecosysteem kan verwerken. Maar er zijn veel meer acute problemen: drinkwatertekorten, visgronden die uitgeput raken, bodemerosie, olietekorten, enzovoort.’

Volgens de economische lesboeken lossen we dit op door almaar efficiënter te worden. Daly heeft daar weinig vertrouwen in: ‘Efficiëntie leidt meestal niet tot minder verbruik van natuurlijke hulpbronnen. Want hoe zuiniger onze apparaten worden, hoe meer we ervan aanschaffen. Ons totale energiegebruik neemt daardoor nog steeds toe. Kijk, onze economie is ontstaan in een tijd dat de samenleving klein was ten opzichte van het grote ecosysteem. Die tijd is nu voorbij. Het systeem loopt tegen zijn grenzen aan.’

Echte economische groei is steeds moeilijker geworden, zegt Daly. ‘Banken hebben heel veel geld gecreëerd zonder dat er echt een groei aan reële waarde tegenover stond.’ Veel van het vermogen dat de banken hadden, bestond nog niet in de reële wereld, het waren claims op toekomstige hypotheeklasten van mensen die in de toekomst salaris moesten ontvangen bij bedrijven die in de toekomst nog omzet zouden gaan draaien. Dat kon goed gaan zolang alles bleef groeien. Maar intussen blijkt dat we met elkaar helemaal niet zo veel kunnen produceren om onze schulden nog af te betalen. In 2007 bleek dat veel Amerikanen hun hypotheeklasten niet meer konden opbrengen. In 2010 werd duidelijk dat Zuid-Europese economieën niet genoeg groeiden om hun schuldeisers tevreden te kunnen stellen.

 

HET ANTWOORD hierop van alle economen, of ze nu prioriteit geven aan bezuinigingen of eerst geld willen bijdrukken, is hetzelfde: zo snel mogelijk weer gaan groeien. Griekenland moet uit de crisis groeien! De Verenigde Staten moeten productiever worden! Daly gelooft niet dat dat uiteindelijk gaat werken: ‘De marginale kosten van economische groei in rijke landen nemen toe. De marginale opbrengsten nemen af.’ Met andere woorden: we zijn in een stadium gekomen dat groei ons meer kost dan dat het oplevert. Het leidt tot kostenposten die we niet zien, omdat we ze niet meerekenen in de ­groeicijfers. ‘Klimaatverandering, waterschaarste en ­ontbossing bijvoorbeeld, of een toename van files of stress. Groei kan leiden tot welvaart, maar kan de welvaart ook verminderen. Ik noem dat “oneconomische groei”.’ Volgens Daly is onze groei al dertig jaar lang ‘oneconomisch’ als je al deze kostenposten zou meerekenen.

De gemeenschappelijke boodschap van denkers als Frank, Lietaer en Daly, die inzichten uit de biologie met economie combineren, is dat de gezondheid van een systeem nooit te reduceren is tot een cijfertje, of het nu de groei van het bbp is of het begrotingstekort. Dit is wel wat economen, bankiers en politici, maar ook journalisten, vakbonden en consumenten, steeds maar weer proberen te doen. Als zij één ding kunnen leren uit de biologie, is het dit: economie is meer dan rekenen. Je moet er altijd bij blijven nadenken.




Gerelateerde artikelen


Gebruikte Tags: , , , ,


Reageren?



(optioneel veld)
(optioneel veld)

Reactiemoderatie staat aan op deze site. Dit betekent dat je reactie niet zichtbaar zal zijn, tot deze is goedgekeurd door een beheerder.

Persoonlijke info onthouden?
Kleine lettertjes: Alle HTML-tags behalve <b> en <i> zullen uit je reactie worden verwijderd. Je maakt links door gewoon een URL of e-mailadres in te typen.




Terug naar www.frankmulder.info