De Groene Amsterdammer 19 (8 mei 2013)
Tussen voederrobot en stilte-eiland
Wie heeft de toekomst: de idealistische bioboer of de megastal met melkrobots? In Bunschoten staan ze pal naast elkaar. Op bezoek bij ‘de grootste en de breedste’. ‘We zijn het proeven kwijtgeraakt.’
191 x bekeken- Lees ook: ‘Materie? Die bestaat alleen in onze geest’ (De Groene Amsterdammer)
Beeld: Rachel Corner
HIJ NOEMT ZICHZELF de breedste boer van het Eemland. Niet alleen omdat zijn uitzicht zo weids is, maar omdat Jan Huijgen op zijn Eemlandhoeve heel veel verschillende functies bij elkaar brengt. Behalve vijftig vleeskoeien heeft hij ook een educatief landschapshuis, een conferentiecentrum, een boerderijwinkel, een moestuin, bijenkasten, een Boerenbios, een zorgboerderij en een natuurtuin, plus nog een hele rits nieuwe plannen. En hij organiseert excursies naar, zoals hij dat noemt, ‘de grootste en de breedste boer’ van de regio. Vandaag voor een twintigtal boeren uit de Flevopolder die de hete adem van de wereldmarkt in hun nek voelen en graag wat inspiratie willen opdoen.
Vorige week was hier een meisje van de middelbare school dat voor het eerst een uier zag, houdt Huijgen zijn agrarische collega’s voor. ‘Ze dacht dat het vier piemels waren!’ De boeren lachen. De kloof tussen burger en het platteland is heel erg diep geworden, wil Huijgen maar zeggen. Zo diep, dat boeren niet veel meer zijn dan radertjes in de grote voedselmachine. ‘De grote conglomeraten halen aardappels uit Egypte, voor een paar cent verschil, terwijl ze hier in de Flevopolder liggen weg te rotten. We moeten met een antwoord komen.’ De toehoorders knikken.
Huijgen gelooft niet in een confrontatie tussen zijn idealisme en de mainstream waar de meeste aanwezigen deel van zijn: ‘Ik wil de paradigma’s niet laten botsen, dat doodt iedere discussie. Ik wil ze liever laten schuren. Dan ontstaat er een creatieve ruimte, waar nieuwe ideeën kunnen opbloeien.’
PAL NAAST DE Eemlandhoeve staat toevalligerwijze de megastal van de grootste boer in de hele regio: ’t Witte Schaap. Veel schapen heeft hij niet, deze 41-jarige melkveehouder, maar zo heet hij nu eenmaal. Gerrit Schaap. Een paar jaar geleden elders uitgekocht door de gemeente, en toen alles van de grond af aan opgebouwd zoals hij dat het liefst zag. Een klimatologisch volledig gecontroleerde stal, met in het midden een melkeiland waar drie robots de hele dag door hun werk doen. Schaap heeft 190 koeien, maar met nog een extra robot kan hij uitbreiden naar 270. De robots scannen de koeien, wegen de dieren, zoeken met een laser de exacte speenplaatsing, controleren op ontsteking, borstelen alles goed schoon en koppelen dan de slangen aan.
Schaap neemt de Flevoboeren mee naar boven, naar het balkon van de besturingsruimte. Het ziet eruit als een verkeerstoren. Van boven zien ze hoe een soort vliegende schotel door de gangpaden glijdt om de hopen mest terug te vegen in de gleuven, en hoe de voerrobot over de grond het voer tegen de hekken aan schuift. De gastheer is trots op zijn hi-tech. Maar ook op zijn aanpak. ‘Een van mijn speerpunten is het koecomfort’, vertelt Schaap. ‘Ik vind het belangrijk dat de koe een prettig leven heeft, of hij nu in de stal staat of buiten. Dat heeft effect op de kwaliteit van de melk. Daarom heb ik een geïsoleerd dak laten bouwen, en ligplaatsen die vijf tot tien centimeter breder zijn dan normaal.’
Schaap wilde oorspronkelijk zijn koeien buiten laten lopen, vertelt hij, maar toen hij dat ’s zomers deed met zijn drachtige koeien ging het meteen mis: ‘Ze stonden dagenlang voor het hek te loeien. Terwijl daar buiten zoveel gras was als ze maar wilden! Het heeft me wel aan het denken gezet, hoor. Sommige mensen houden ook helemaal niet van felle zon. Het is binnen veel aangenamer.’
Bij een zogenaamde draaimelkstal staan de robots in het midden, zodat de looproutes niet te lang worden. Alles is precies uitgekiend, zegt Schaap: ‘Dat moet ook, want een koe is eigenlijk gewoon een fabriekje. Vooral de voeding is heel belangrijk. Niet alleen de brokken die ze krijgen, maar ook het gras. Omdat ik 140 hectare heb, heb ik genoeg aan alleen het voorjaarsgras.’ Hij krijgt wel eens mensen uit China op bezoek, die jaloers zijn op zulk goed gras. ‘Pas had ik er een paar, die stopten het zelfs in hun mond om te proeven! Ik stond met open mond te kijken.’ Ze zijn slim, de Chinezen, ze gaan alles kopiëren.
HET IS DE OCHTEND tevoren en er miezert een koude regen. Terwijl Schaap in zijn verkeerstoren de melkprogramma’s instelt, is zijn brede buurman bezig zijn Blonde Aquitaine-stieren te voeren, gewoon met de blote hand. Of beter gezegd: met een riek, maar dan nog is het een zware klus om de enorme baal voer op de juiste manier uit te rollen en over de hokken te verdelen. ‘Het oude restvoer gooi ik ertussen, dat levert goede humus op in het voorjaar, als de dieren naar buiten gaan.’
Na een kort overleg met zijn vrouw Maaike, die landschapsbeheerder is en vandaag met een paar studenten de knotelzen gaat opkronen zodat de stammen weer mooi glad worden, gaat Huijgen de trap op, de bovenzaal in. Hij moet een praatje houden voor mensen die een dagje komen tuinieren en koken. Bij wijze van personeelsuitje. Op sokken neemt Huijgen het woord. Over zijn studie in Wageningen. En zijn tweede studie, filosofie, en zijn studiejaar in Toronto, over wat hij daar miste: ‘Dieren. Hutten bouwen. Ruimte. Ik kwam erachter dat de verbinding zoek was, tussen mensen en natuur. Om die reden besloot ik het bedrijf van mijn vader om te bouwen tot een ontmoetingsplek tussen boeren en burgers. Verbinding tussen boer en burger, tussen stad en platteland, tussen de creatie en – ja, ik ben een gelovige jongen – de Creator.’
Hij wil dat doen in het klein, op zijn eigen hoeve, zegt hij: ‘Maar ik wil ook het organisatorische frame veranderen, op hoger niveau.’ Vroeger kon er helemaal niets, alles zat onwrikbaar vast in bestemmingsplannen en regeltjes, gericht op modernisering van de landbouw. Zelfs een voorhuis bouwen voor vergaderingen stuitte op gemeentelijke bezwaren. De afgelopen twintig jaar is hij continu bezig geweest om beleidsmakers, ondernemers en ‘kennislui’ bij elkaar te brengen. Met succes. Hij wist een regionale landschapsvereniging op te tuigen, waarin nu 125 boeren samenwerken aan agrarisch natuurbeheer. En hij wist de vroegere ministers Cees Veerman en Gerda Verburg te bewegen tot een taskforce multifunctionele landbouw die twintig miljoen mocht besteden. ‘Nu kunnen boeren eindelijk kiezen voor een serieus alternatief.’ Voor zijn pioniersrol kreeg Huijgen in 2007 de Europese Mansholtprijs, na Carlo Petrini, de leider van de slowfood-beweging, en oud-eurocommissaris Franz Fischler, die het platteland op de kaart had gezet.
De prijs was vooral goed voor zijn netwerk. Menig bewindspersoon heeft de weg gevonden naar een van de conferenties en bijeenkomsten die hij heeft georganiseerd. Hij doet dat soort dingen altijd wel in de vorm van een feestje, legt hij zijn gasten uit: ‘Ik houd van het speelse, het maffe. Zo hebben we een keer een aardpeerfestival georganiseerd. Wat een wonderlijke schepsels kwamen daarop af! Sommige mensen wisten er zelfs wodka van te maken. Dat is toch prachtig?’
Achter dit speelse zit een ernstige missie, vertelt Huijgen: ‘Er is zo veel smaakvervlakking. Bietjes smaken tegenwoordig allemaal gelijk. Van de vijfhonderd soorten tomaten worden er maar een paar gebruikt voor alle ketchup. Een aantal grote spelers beheersen voor tachtig procent de hele voedselketen. Zij bepalen wat wij eten. We zijn het proeven kwijtgeraakt.’ Dit is deel van het bredere landbouwprobleem, vindt hij, en daarom droomt hij nu van iets nieuws: een zogenaamde proefboerderij in de buurt, inclusief duurzaam restaurant, café, schoolmoestuin en boerenmarkt. In samenwerking met de boeren, bakkers en vissers van Bunschoten-Spakenburg.
Het plan maakt deel uit van een nieuwe missie, vertelt Huijgen naderhand: ‘We moeten naar regionale ketens toe die naast de bestaande ketens opereren. In Denemarken zijn ze daar veel verder mee. Daar zijn coöperaties ontstaan waar boeren, consumenten en investeerders alledrie een gelijke stem hebben. Zijwaartse ketenintegratie is dat: je doet een stap opzij en bouwt een nieuwe, regionale keten. De consument is nog niet helemaal wakker. De politiek is nog wat voorzichtig. Misschien zijn er nog een paar calamiteiten nodig, maar dan gaat er iets schuiven. Let op mijn woorden. We lopen hier op de hoeve altijd vijf jaar voor de muziek uit.’
‘JA, IK HEB ER WEL eens over zitten denken’, zegt Schaap ernstig. Wat als de melkprijs onder de kostprijs blijft? Wat als de Chinezen geen melk meer importeren omdat ze zijn methodes hebben gekopieerd? Dat wordt een probleem. Zijn familie heeft nog grond, hij kan nog wat uitbreiden, dus hij heeft wel wat speelruimte. Maar een van zijn buren is onlangs over de kop gegaan. ‘Het is echt overleven. Sinds september maak ik al geen winst meer. Je ziet dat ze in Denemarken al omrollen als bosjes.’
Schaap, met pet en blauwe overall, zit onderuitgezakt in de studeerkamer van Huijgen, in een leren fauteuil met een kop koffie in zijn hand. Hij is al zijn hele leven boer, vertelt hij. Hij volgde de middelbare landbouwschool en nam toen het familiebedrijf over. Hij heeft flink mazzel gehad: ‘De gemeente kocht me twee keer uit, doordat de plannen voor woningbouw steeds veranderden. Met dat geld kon ik drie jaar geleden helemaal opnieuw beginnen. Precies zoals ik zelf wilde. En daardoor heb ik minder schulden dan andere boeren.’
De koeien van Schaap leveren gemiddeld zo’n 8500 liter melk, bestemd voor de melkpoederfabriek. Maal 190 koeien, tegen een melkprijs van dertig cent: een slordige half miljoen euro per jaar.
‘Maar Gerrit, wat ga je doen als de melkprijs drie jaar lang te laag blijft?’ vraagt zijn buurman. Dat is een lastige, vindt Schaap: ‘Ik heb er wel eens over gepraat met mijn boekhouder. De kosten zitten vooral in diesel, voer en rente. Daar kun je weinig aan doen. En in arbeid. Ik heb twee man in dienst. De boekhouder zegt: kan er niet eentje wat harder lopen, zodat de ander weg kan? Daar zal het uiteindelijk wel op uitlopen. Ik heb nu twee kavels, dat kan nog wel wat efficiënter. Wat niet helpt is dat ik steeds meer externe organisaties nodig heb, voor certificeringen en dergelijke. Alleen al de jaarlijkse inspectie van de melkrobots kost zesduizend euro. Het enige wat ik kan doen, is groter worden. Er kan nog een extra robot bij.’
De keten ziet eruit als een zandloper: aan de ene kant miljoenen consumenten, aan de andere kant tienduizenden producenten, en daartussen een handjevol mondiale bedrijven die de markt beheersen. Vroeger kon een boer gewoon naar een andere melkfabriek als de prijs hem niet aanstond. Nu niet meer. ‘Wij moeten facturen steeds sneller gaan betalen, soms zelfs binnen acht dagen. Maar de facturen voor onze melk worden pas na dertig dagen betaald.’
Huijgen heeft ongeveer dezelfde omzet, deels uit de hoeve (vlees en natuurbeheer), deels uit de exploitatie (bedrijfsuitjes, familiedagen) en deels uit educatie, zorg en winkel. Ongeveer zeven mensen verdienen hier hun brood. Hij levert zowel publieke als private diensten, dus zijn risico is meer gespreid.
‘Het systeem is niet stabiel’, zegt Huijgen. ‘Er hoeft maar wat te gebeuren met de olieprijs, de euro of zelfs maar met de technische software en de hele voedselvoorziening klapt in elkaar. Mensen denken dat we nooit meer honger zullen zien. Maar wat doen we in Amersfoort als supermarkten niet meer kunnen leveren? Gerrit, waarom zouden wij niet een eigen regionale keten kunnen opzetten om het voedsel te verzorgen van twintig of dertig procent van de Amersfoorters?’ Het gaat er niet om dat wereldhandel verkeerd is, integendeel. ‘Maar stel dat we een derde van de melk regionaal zouden verkopen.’ Dat heeft zijn buurman ook wel eens bedacht. ‘Consumenten zouden daar zelfs wel ietsje meer geld voor over hebben. Ik zou dat wel als leuke uitdaging zien, een eigen melkfabriekje, hier op het land.’
TERWIJL SCHAAP weer terugkeert naar zijn koeien en zijn robots, een paar honderd meter verderop, blijft Huijgen in zijn kantoor. Dit is waar hij inspiratie opdoet. Om hem heen staat 25 meter aan boeken, van landbouweconomie tot filosofie en van spiritualiteit tot verandermanagement. ‘Thuis heb ik nog tien keer zo veel’, zegt hij. ‘Het was echt een obsessie van me, maar tegenwoordig ben ik er wat rustiger in geworden.’
Een van zijn recente ontdekkingen is de joodse theoloog Abraham Joshua Heschel: ‘Hij beschrijft wat onrecht met je doet. Het doet pijn, maar geeft ook kracht. Er zit pathos in. Geraakt worden, wat is dat? Heschel gaat naar Immanuel Kant en de andere filosofen, maar keert uiteindelijk terug naar de joodse profeten en de heftige taal die zij uiten. Maar dan gelouterd, zonder hun eigen onrijpheid.’ Een heilige woede. Diep in Huijgen zit dat ook: ‘Ik hoorde eens van een boer wiens kalveren werden gecontroleerd. Een daarvan bleek geen oormerk te hebben. Die moest dood van de ambtenaar. Zo’n bureaucratische macht maakt de diepste emoties in mij los.’
Wat is belangrijker: een idealistische niche creëren, of het systeem veranderen? ‘Ik zit eerder op nog een andere lijn, namelijk nu al zoeken naar de realiteit die na de crisis zal doorbreken. De zaadjes daarvan zijn in het heden al te vinden. Ik vraag me ernstig af of dit systeem het uithoudt. Alles kan zomaar in elkaar donderen. Maar ik geloof evenmin in een dromerig community-denken. Ik wil een nuchter, aards realisme. Ik kan veel leren van mijn buurman. Hij heeft een goed commercieel inzicht. Hij is ook verder met duurzame energie, daarin zou ik wel willen samenwerken. En als er regen aankomt, haalt hij met zijn machine nog snel even het kuilgras voor me binnen. Maar het zou me niet verbazen als hij op een dag mijn regionale kanalen nodig heeft om zijn melk af te zetten.’
Dat is wat Huijgen bedoelt met schurende paradigma’s. De wrijving opzoeken en kijken wat je daarvan kunt leren. ‘Daar heb je wel mentale ruimte voor nodig. Veel mensen zitten nog steeds opgesloten in het technische efficiencyparadigma en kijken meewarig naar wat Louise Fresco het paradijsverlangen noemt. Maar daarbij heb je ook morele ruimte nodig. Heb je de guts om je te laten raken en boos te worden op onrecht? En ten derde, daar kom ik steeds meer achter, heb je iets nodig wat ik liturgische ruimte noem. Het spel van stil zijn en luisteren. We hebben immuniteiten om ons heen gebouwd, beschrijft Peter Sloterdijk in zijn Sferen-trilogie. We durven niet te denken aan leven na de dood, of aan leven na de klap. Maar daar moeten we doorheen.’ Het klinkt spiritueel, en dat is het ook, zegt Huijgen. Het raakt aan de kern van zijn christelijk geloof: ‘Je zekerheden en je angst loslaten, en gevoelig worden voor het leven dat achter de horizon ligt. Poreus worden, noemt Charles Taylor dat.’
Hij wijst naar het einde van zijn land. ‘Daarachter, daar wil ik een natuurobservatorium bouwen, op het stilte-eiland. Mensen hebben weer rust nodig – ze zijn te druk in de kop. En ik weet: als je stil wordt in de natuur, word je vanzelf ook gevoeliger voor elkaar, en voor degene die daarachter zit.’
HUIJGEN STAAT nu voor een nieuwe fase. Er komen mensen aan de deur met middelen, om zijn plannen groter te maken en verder te brengen. Maar ook tegenkrachten zullen dan groter worden, weet hij. ‘Ik geloof dat er kwaad bestaat. Ik zie de impact van machten en instituties. Voedingsbedrijven en de bureaucratie duiken nu op het juridische systeem. Als dat gebeurt, als ze al hun regels gaan toepassen op regionale producten, gaat het volledig om zeep. Je kunt vijftienduizend euro boete krijgen als je openlijk claimt dat broccoli en bietjes gezonder zijn dan bewerkt voedsel. Dat kun je niet bewijzen, zeggen ze. Ze kunnen me kapot krijgen, als ze willen.’
Huijgen wil er niet te veel over praten. ‘Dan geef je het alleen maar te veel eer, en het werkt intimiderend. Ik ga er liever speelser mee om, prikkelender. We creëren hoekjes en gaatjes zodat er al iets kan ontkiemen van de nieuwe realiteit die gaat komen. En wat gebeurt er? Er komen op de hoeve nu al driehonderd verschillende plantensoorten op. Dat zijn natuurlijke signalen van hoop.’
HET IS ZEVEN uur ’s avonds, het is donker geworden op het erf. Huijgen is de laatste die het licht uitdoet en zijn kantoor afsluit, voordat hij naar huis gaat, in het dorp. Alleen de Flevoboeren zijn er nog. Die zitten aan de maaltijd in de bovenzaal: hutspot en boerenkoolstamppot, met runderlapjes van eigen makelij, en als voorgerecht plakjes runderlendenen met rucola en oude kaas. Biologisch uiteraard, en gezond, voor boeren die groot en breed willen worden.
Gerelateerde artikelen
- We moeten waarde uit het bos halen (overig)
- De Bruderhof (3) - Jutta en Detlef (Karavaan der Zotten)
- De Bruderhof (1) - Een dorp zonder geld (Karavaan der Zotten)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (3) - Keurmerken (De Groene Amsterdammer)
- De toekomst is van kurk (De Groene Amsterdammer)
Gebruikte Tags: duurzaam, economie, geloof, globalisering, voedsel