De Groene Amsterdammer (4 januari 2017)
Onzichtbare voedselreuzen
Een kleine club multinationals verhandelt vrijwel al onze grondstoffen voor voedsel. Bijna niemand kent ze, maar we zijn er wel afhankelijk van. Ze staan bekend als 'de ABCD'.
Voor de Groene Amsterdammer onderzocht ik hoe ze te werk gaan en of er nog risico's zitten aan deze machtsconcentratie.
- Lees ook: Is het kapitalisme calvinistisch? (Filosofie magazine)
door Frank Mulder en Mitchell van de Klundert
‘Wij zijn het meel in uw brood, de tarwe in uw noedels, het zout op uw friet. We zijn de maïs in uw tortilla’s, de chocola in uw dessert, de zoetstof in uw frisdrank. We zijn de olie in de saladedressing en het vlees in uw maaltijd. We zijn het katoen in uw kleren, de rug van uw tapijt en de kunstmest op uw veld.’
Het bedrijf achter deze brochuretekst maakt deel uit van een clubje vrijwel onbekende multinationals die de wereldwijde handel met grondstoffen voor de voedingsindustrie domineren. Die handel is big business. Eigenlijk is het best een beetje vreemd. De vier bedrijven hebben een gigantische omvang, maar wat hun namen zijn weet bijna niemand. Ze zorgen ervoor dat de grondstoffen dagelijks van verre akkers en via de verwerkende industrie naar ons bord worden gebracht en controleren zo bijvoorbeeld zeventig procent van de wereldwijde graanhandel. De vier zijn multinationale handelshuizen die je qua omzet zou kunnen vergelijken met complete landen. Bekende voedingsbedrijven als Unilever en Nestlé of zaadveredelaar Monsanto zijn slechts kleine broertjes. De jaaromzet van de vier handelshuizen is samen zo’n 250 miljard euro, ongeveer de helft van wat er in Nederland in één jaar verdiend wordt. Hun namen zijn adm, Bunge, Cargill en Louis Dreyfus en worden ook wel afgekort tot ‘ABCD’.
Laten we de vier bedrijven inderdaad eens beschouwen als een land. Het zijn gemeenschappen van mensen die samen grond en goed bezitten en waarde toevoegen door hun arbeid en kennis. Hun gezamenlijke omzet is groter dan die van veel echte landen. De vier ABCD-landen hebben hun eigen geschiedenis, hun eigen beleid, hun eigen taal, hun eigen groeisectoren en hun eigen problemen. Ze hebben zelfs iets wat je cultuur of geloof zou kunnen noemen. Twee van de vier landen worden geleid door een familiedynastie en zijn niet aan statelijke autoriteiten verplicht om financiële informatie te delen. Het zijn landen die nauwelijks beschikken over grondgebied, op havens, kantoren en fabrieken na. Wat dat betreft zijn het landen in de categorie Singapore of Dubai: weinig grond, veel internationale werknemers en een enorm inkomen per hoofd.
In de ABCD-landen is geen persvrijheid. Het nieuws wordt streng gecontroleerd door de ministeries van Voorlichting. Journalisten krijgen geen toegang. De meeste mensen op de wereld weten niet eens van hun bestaan af. Om een voorbeeld te geven: drie van de vier zijn op de Nederlandse Wikipedia niet te vinden. Soms willen de inwoners wel praten, maar vrijwel altijd anoniem. ‘Ik raak mijn baan kwijt als je mijn naam ergens noemt’, vertelde een medewerker van Cargill ons in maart op een themadag van de graansector in Wageningen.
Dat is nogal wat, want als gewone mensen zijn we wel enorm afhankelijk van wat deze bedrijven doen, van hun economie en van wat ze maken. In dit artikel willen we deze lacune opvullen. We gaan te werk als net aangekomen correspondenten in een nieuw werelddeel en willen weten hoe de ABCD-landen groot zijn geworden, of we nog zonder ze kunnen en welke invloed ze met hun buitenlandse politiek hebben op het beleid van andere landen en op onze levens.
De wieg van de voedselreuzen staat in Nederland. Een overblijfsel daarvan is nog te zien aan de Spuistraat in Amsterdam. ‘Bungehuis’ staat er gebeiteld boven de deur van een statig pand. Het werd in 1925 gebouwd om te dienen als Europees hoofdkantoor voor handelshuis Bunge, dat toen al 107 jaar oud was. Het huidige Bunge Limited, een multinational met 38 miljard euro omzet in 2015 is de B in ABCD. Het bedrijf werd in 1818 opgericht door Peter Gotlieb Bunge in Amsterdam. Zijn bedrijf leek nog niet op een land. Integendeel. Bunge bezat niets, hij kocht in en verkocht weer, in eerste instantie graan. Maar al snel breidde hij zijn positie uit en vestigde hij kantoren in Argentinië en Brazilië vanwege de uitgestrekte graanvelden daar.
Het Bungehuis was tot voor kort eigendom van de Universiteit van Amsterdam, het werd nog bezet door UvA-studenten die meer inspraak eisten. Nu moet het gebouw een luxehotel gaan huisvesten. Bunge heeft zijn Europese hoofdkantoor al lang geleden verplaatst naar Genève, het internationale kantoor staat in het Amerikaanse White Plains.
In Amsterdam zit nog wel een concurrent van Bunge. De Louis Dreyfus Group, opgericht in 1851 door Louis Dreyfus in Frankrijk, heeft z’n hoofdkantoor aan de Amsterdamse Zuidas. Dreyfus is de D in ABCD en had een omzet van vijftig miljard euro in 2015. Bunge en Dreyfus kregen na hun oprichting al snel concurrentie van de Amerikanen. William W. Cargill startte het huidige Cargill Inc. in 1865, het is de C in ABCD. Het Cargill-rijk wordt bestuurd vanuit Minnesota in de VS en behaalde in 2015 een omzet van 106 miljard euro. De eveneens Amerikaanse Archer Daniel Midland Company (adm) is ontstaan in 1902. Handelshuis adm, de A in ABCD, is met z’n 114 jaar eigenlijk nog een jonkie. adm’s hoofdkantoor staat in Chicago en zette in 2015 zestig miljard euro om.
De ABCD-landen hebben opvallend weinig grondgebied. Zelf verbouwen ze niet of nauwelijks iets. Het zijn handelshuizen, oftewel commodity traders. Ze handelen in agrarische bulkgewassen oftewel food commodities. Eens, in de negentiende eeuw, begonnen ze met overslaginstallaties voor graan langs de nieuw gebouwde spoorlijnen. Intussen beheren ze enorme logistieke netwerken die bestaan uit duizenden inkoopkantoren over de gehele wereld, goederentreinen, overslaginstallaties, silo’s, binnenvaartschepen en vrachtwagens, die in eigendom zijn of worden geleased. Die netwerken zijn hun fundament, want met de grote volumes is het cruciaal dat een bedrijf betrouwbaar kan leveren. Maar daaromheen zijn hun activiteiten enorm uitgewaaierd. Ze houden zich bezig met de hele keten van bulkgewassen, van inkoop tot logistiek en van verwerking tot verkoop, plus alle diensten die daaromheen hangen. Ze leveren zaden, kunstmest en landbouwkundig advies, en zijn vaak ook de afnemers en de verwerkers van de gewassen. En ze bieden niet te vergeten de verzekeringen, waarmee boeren zich kunnen indekken tegen misoogsten of valutarisico’s. De traders zijn zodoende grote spelers geworden op de financiële markten. Daarover later meer.
Alhoewel de vier grote handelshuizen dezelfde werkwijze hebben, verschillen ze sterk qua bedrijfsstructuur. adm en Bunge zijn publiek, maar Cargill en Louis Dreyfus zijn familiebedrijven. Die hoeven niet te luisteren naar de wensen van de beurs. Ze investeren in nieuwe onderdelen door andere onderdelen af te stoten – soms slechts tijdelijk. Onlangs vond zo’n verkoop plaats in Nederland, toen Cargill haar sojafabriek in Amsterdam afstootte. Bunge neemt het roer over om zijn ‘aanwezigheid op de Europese eitwitmarkt uit te bouwen’.
Dat de ABCD-landen een klein grondgebied hebben, betekent niet dat geografie er niet toe doet. Integendeel, een bedrijf als Cargill ziet alleen maar geografie, schrijft Brewster Kneen in zijn boek Invisible Giant: Cargill and its Transnational Strategies uit 2001. De wereldkaart van Cargill toont volgens Kneen geen landsgrenzen en politieke entiteiten, maar klimaatzones, grondsoorten, zeeën, rivieren, havens en snelwegen. Politieke entiteiten zijn secundair, Cargill doet er zaken mee maar is ze liever kwijt dan rijk.
Cargill denkt in ‘bruggenhoofden’ als het nieuwe geografieën wil veroveren. Het koopt bijvoorbeeld een goedkoop kippenbedrijf in Indonesië, als het die kant op wil. Als er dan winst wordt gemaakt, gaat die niet naar de aandeelhouders, maar wordt die weer geïnvesteerd in de nieuw te veroveren geografie. We willen graag begrijpen hoe de economie en het bestuur van de ABCD in elkaar zitten. Wat doen de werknemers de hele dag?
De gezamenlijke omzet van de vier ABCD-bedrijven is groter dan die van veel echte landen
We vragen het Michiel Hendriksz, een voormalig cacao-handelaar van adm in West-Afrika. Hendriksz woont in Lausanne, vlak bij Genève. Die stad is het financiële centrum van de voedselhandel. Hendriksz runt nu een stichting waarmee hij de positie van arme boeren in Afrika probeert te verbeteren. Onder meer leert hij ze slimme landbouwtechnieken. Hij vertelt ons – midden in de chaotische verhuizing van zijn kleine kantoor – over het reilen en zeilen bij adm: ‘Het bedrijf wordt gerund vanuit Chicago. Er is een president per divisie. Dan moet je denken aan productgroepen zoals oilseeds (zonnebloemolie, soja), tropische oliën (palmolie, kokosolie), maïs voor veevoer, ethanol, rijst, enzovoort. Naast de productgroepen is er een opdeling per regio, met een vice-president aan het hoofd. Iedereen heeft “het boek”, dat is het overzicht van wat je in- en verkoopt. Je handelt zelf, maar binnen de richtlijnen die vanuit Chicago komen.’
De handel met cacao gaat razendsnel. ‘Alles gaat telefonisch en digitaal. Bijvoorbeeld een telefoontje van Nestlé: we willen in mei 2017 duizend ton cacaoboter hebben, onder bepaalde betalingscondities. Vroeger was dat vaak cash, nu vaak op krediet. Dat is veel, het equivalent van 2500 ton bonen, dat moet je dus direct in gang zetten. Hierbij concurreer je met de andere handelshuizen. Als ze dan zeggen dat ze misschien wel naar Cargill gaan, moet je ze uitleggen dat ze beter bij jou kunnen zijn. Persoonlijke relaties spelen daarbij een grote rol.’
In West-Afrika had ADM een aantal vaste leveranciers en klanten. ‘Je maakt een inschatting, je koopt in bij exporteurs. Ook een deel direct bij de lokale handelaar, bij coöperaties. En dat verwerk je dan in je fabriek, voordat je het aan chocolademakers levert. Maar niemand koopt alles in wat hij nodig heeft. Je verdeelt het, je koopt bij elkaar en verdeelt het ook tussen landen. Wij zaten ook in Zuid-Amerika bijvoorbeeld.’ Overigens is cacao een beetje atypisch, zegt Hendriksz: ‘De meeste gewassen waar adm in handelt, zijn echte bulkproducten, commodities dus. Zoals maïs of graan. Daar heb je ook geen klantenloyaliteit, dat is inwisselbaar.’
Samuel Bonilla is zo’n graanhandelaar. We spreken de Amerikaan, een vriendelijke opa, op de International Grains Conference in Londen. Hier komen de belangrijkste spelers in de mondiale wereld van het graan elkaar eens per jaar tegen. Hij werkt al zijn hele leven in de handel, eerst 31 jaar voor Continental Grain, en daarna elf jaar voor Cargill toen dat zijn werkgever opslokte. ‘Wat wij deden was puur logistiek. Ik moest contracten uitvoeren. Dat wil zeggen: zorgen dat leveringen snel worden afgehandeld. Een graanproducent heeft baat bij snel vervoer, zodat hij veel kan leveren. Hij wil geen problemen of opstoppingen bij de overslag. Ik moest daar dan speciale contracten voor opstellen. Bijvoorbeeld dat we vijftienduizend dollar kregen voor elke lading die binnen de tijd lukte, maar dertigduizend terug moesten betalen als we minder konden verwerken dan beloofd.’
Waar de bedrijven goed in zijn, is hoeveelheid. Door hun enorme netwerk over de hele wereld zijn ze in de unieke positie dat ze altijd alles overal kunnen leveren. Vishvendra Chakravarthy, regiomanager van Bunge, die we tegenkomen op dezelfde conferentie, zegt dat zelfs de handel in één land via het bedrijf verloopt. ‘Neem Tyson, de grootste vleesproducent van de VS. Zij willen een gegarandeerde, veilige aanvoer. Zeg tien vrachtwagens met maïs per dag. In het oogstseizoen kunnen ze het kopen bij lokale boeren, maar in de rest van het jaar kopen ze het bij ons. Wij kunnen de garantie geven.’
In de laatste decennia zijn de ABCD steeds meer verschillende zaken gaan doen. In plaats van de zuivere handel is de verwerkende industrie steeds belangrijker geworden. Lucratiever dan maïskolven aan Tyson verkopen is namelijk om ze gemalen te verkopen als veevoer. Of om er suikers en zuren en bio-ethanol van te maken, allemaal stoffen die worden gemaakt in gespecialiseerde fabrieken in eigendom van de traders. Dat is alleen nog maar maïs. Als we even Cargill nemen, als voorbeeld: dat bedrijf is intussen een van de belangrijkste producenten van fosfor, kunstmest, (strooi)zout, geconcentreerd sinaasappelsap, glucosefructosestroop, zoetstof, citroenzuur, rijst, cacao en nog vele andere ingrediënten, van gerstemout voor bier tot lijm voor vloerbedekking.
Continu wordt gekeken in welke sectoren uitbreiding nodig is, of welke onderdelen afgestoten moeten worden, alles afhankelijk van waar de kansen en de risico’s liggen. Soms begeven de bedrijven zich in compleet nieuwe markten, zoals staal, scheepsbouw of subprime kredietverlening, maar soms worden hele sectoren ook weer verkocht. De concurrentie tussen de vier multinationals onderling is moordend.
‘Je ziet dat Cargill veel winst maakte in de koffie en cacao en dat adm het toen ook wilde doen’, zegt Hendriksz. ‘Maar eigenlijk stapten we te laat in. Uiteindelijk komt er dan een opperhoofd bij ons die vertelt dat we te weinig verdienen en dat we eruit gaan, zodat het geld geïnvesteerd kan worden in een andere markt waar meer liquiditeit is, waar ze met scheepsladingen tegelijk handelen. In 1997 nam adm twee cacaobedrijven over. Nog geen tien jaar laten stopten we al weer. De chocoladefabriek werd verkocht aan Cargill.’
Eigenlijk draait de economie van de ABCD steeds minder om goederen en steeds meer om kennis, zeggen twee Canadese landbouwwetenschappers, Jennifer Clapp en Sophia Murphy. In 2012 schreven zij voor Oxfam Novib het rapport Cereal Secrets: The World’s Largest Grain Traders and Global Agriculture. We spreken ze na afloop van een internationale conferentie over rechtvaardige landbouw in Den Haag. ‘De ABCD danken hun voorsprong aan hun enorme kennis over prijzen en verwachtingen wereldwijd. Het verzamelen van data doen ze heel geraffineerd. Ze zitten vooraan in de ontwikkeling van technieken om zo een voordeel te hebben over de anderen. Data over land, gewassen, het weer, overheidsbeslissingen, vraag en aanbod. Ze hebben people on the ground in bijvoorbeeld Rusland, maar analyseren nu ook data met drones en satellieten.’
De ABCD hebben honderden handelsposten over de hele wereld, schrijft Brewster Kneen, en in feite is dit een wereldwijd inlichtingennetwerk. Kneen voegt daaraan toe dat de bedrijven proberen om geen eigenaars te zijn van de logistieke ‘hardware’, maar steeds constructies verzinnen waardoor het risico bij een andere partij blijft liggen. Zo laat bijvoorbeeld Cargill de bouw van havens over aan overheden, maar eist wel dat ze voldoen aan zijn eigen voorwaarden. Vervolgens least het een deel van de capaciteit voor langere termijn. Ook kon het gebeuren dat Cargill in een bepaalde fase eigen oceaanschepen liet bouwen voor de bulkgewassen, maar later weer verkocht omdat het blijkbaar veiliger was om ze in een leaseconstructie te gebruiken. Als het gaat om de teelt willen de ABCD-landen evenmin dat er te veel onder hun eigen vlag gebeurt. Liever sluiten ze ‘partnerschappen’ met boeren, zodat de risico’s bij de boer blijven liggen.
In het boek van Kneen komt een topman van Louis Dreyfus aan het woord: ‘Vroeger waren we vooral een graanbedrijf. Tegenwoordig zijn we een risicomanagementfirma. We hebben ons gediversifieerd in koffie, suiker, rijst, katoen, vlees, citrus en energie. (…) Industriële bedrijven hebben tegenwoordig te maken met prijsrisico, politiek risico, klantrisico en kwaliteits- en logistiek risico, en dat is waar Dreyfus echt verstand van heeft.’
Het leidt ertoe dat het werk van de ABCD zich steeds meer op de financiële markten afspeelt. Zelfs de fysieke transacties verlopen via de financiële markt. Voormalig cacaohandelaar Michiel Hendriksz legt het uit: ‘Wij handelden in termijngerelateerde producten. Als een bedrijf als Nestlé dan vraagt om zoveel cacao op die en die datum, dan moet je zo’n fysieke transactie altijd afdekken. Dat kan op de financiële markt, vooral in New York of Londen, maar ook op de kleinere termijnmarkten.’
Dat afdekken is een manier om het risico te verkleinen van een negatieve prijsverandering. ‘Bijvoorbeeld als je besluit “ik wil volgend jaar zoveel ton cacao kopen”, dan moet je die lading direct op papier voor een bepaalde prijs verkopen. Als de inkoopprijs dan daalt, maak je meer winst. Je gaat in dit geval op papier short en fysiek long. Aan de verkoopkant werkt dit hetzelfde.’
De handelshuizen zouden nooit zo groot zijn geworden zonder de subsidies van federale overheden. Belasting betalen ze amper
Het voorbeeld van Hendriksz is een termijncontract met een duidelijke tegenpartij. Je kunt zulke contracten ook verhandelen op de beurs. Dan heten het futures, en je weet niet wie je tegenpartij is. Er zijn futures die betaald moeten worden in natura, maar ook futures waarbij je het voedsel niet op voorraad hoeft te hebben, je mag het ook afrekenen in cash. Weer een ander financieel product is de zogenaamde optie. In zo’n geval koop je alleen het recht om een bepaald product te kopen of te verkopen tegen een bepaalde prijs. Van futures en opties zijn ook weer afgeleide financiële producten gemaakt, zoals indexfondsen, die bovendien ook nog de prijs volgen van een breed pakket van andere financiële producten. Het gehele proces is deel van een groter verschijnsel dat bekendstaat als de ‘financialisatie’ van de voedselmarkt. Grote financiële spelers, van banken tot vermogensfondsen en handelshuizen, zijn in de afgelopen vijftien jaar op deze manier in de voedselmarkt gestapt.
Wanneer financiële instrumenten worden gebruikt om zich te verzekeren tegen risico’s heet dat hedging. De grote traders zijn er al sinds hun oprichting bij betrokken. Lange tijd was dit vooral bedoeld om zich te verzekeren tegen misoogsten en andere risico’s, maar sinds de jaren negentig is het steeds meer een zelfstandige activiteit geworden. Als gevolg van deregulatie in de financiële sector zijn de scheidslijnen tussen de verschillende spelers en hun financiële producten vervaagd. Zo mochten banken zich bijvoorbeeld niet inlaten met het hedgen van graan, maar sinds de jaren negentig is dat verbod van tafel.
Omgekeerd bieden de ABCD hun financiële diensten intussen aan andere investeerders aan. Via hedgefondsen en andere dochterondernemingen beheren ze honderden miljoenen aan beleggingen. Door hun kennis over de markt – bijvoorbeeld over oogstverwachtingen – kunnen de handelshuizen goed inschatten of de prijzen zullen gaan stijgen of dalen. De scheidslijn tussen verzekeren en puur speculeren is echter heel dun.
Clapp en Murphy noemen de ABCD daarom een finance house, een financieel systeem dat draait om grondstoffen. ‘Bezit van de grondstoffen zelf doet er niet zo veel toe, het enige wat continu centraal staat is het prijsverschil tussen inkoop en verkoop.’ Deze financiële tak is vrijwel ongereguleerd. De ABCD-landen hoeven niet te voldoen aan de regels waar de speculanten bij banken wél aan moeten voldoen. Alleen in de Verenigde Staten is Cargill intussen aangemerkt als speculant in bepaalde markten, waardoor het wordt beperkt in de hoeveelheid posities die het mag innemen op een bepaalde markt. In de EU is de discussie over regulering nog niet afgerond.
‘Speculatie hoeft niet erg te zijn’, zegt Rory Deverell, een Ierse analist die kleinere handelsbedrijven helpt om hun risico’s af te dekken op de beurs. We spreken hem op de graanconferentie in Londen. ‘Speculanten zorgen ervoor dat er op de markt voldoende posities worden aangeboden en gekocht, en dat is fijn, het geeft liquiditeit.’ Het gaat dan om heel specifieke futures, bijvoorbeeld op graan van een bepaalde kwaliteit, eind februari, in de haven van Rouen. ‘Maar het is wel een probleem dat de handelshuizen zo groot zijn geworden. Het is steeds makkelijker voor één of twee partijen om een bepaalde markt volledig te domineren.’ Dat is nadelig voor de consument, want het zorgt niet voor optimale prijzen. Maar, erger nog, het vergroot het risico dat de enorme kennisvoorsprong van een bepaalde partij leidt tot machtsmisbruik. Er zijn al een paar gevallen geweest waarin een van de ABCD is veroordeeld voor handel met voorkennis.
Een ander gevolg van de financialisatie is dat de reële voedselmarkten en de financiële markten meer op elkaar gaan reageren. Zo stegen in 2007 wereldwijd de prijzen van voedingsmiddelen en grondstoffen sterk. In Europa merkten we er weinig van, maar in veel ontwikkelingslanden ondervonden mensen dagelijks de gevolgen van die prijsstijging. Volgens verschillende experts, waaronder Clapp en Murphy, had en heeft de speculatie met grondstoffen een opdrijvend effect op de voedselprijs. Het maakt vooral de prijsschommelingen groter. Waardoor kleinere spelers weer meer geld moeten uitgeven aan financiële producten om dit risico af te dekken.
Zoals landen een bepaalde cultuur hebben, heerst er ook in de ABCD een bepaalde cultuur en een wereldbeeld. ‘Vooral bij de grote Amerikaanse bedrijven’, vertelt Michiel Hendriksz, ‘daar loopt nog steeds wel een bepaald stereotype medewerker rond. Bunge, Cargill, en ook adm, dat zijn mannen uit de Midwest. Zeker in het middle management kom je dezelfde soort figuren tegen. Bij Cargill en Dreyfus heb je dan ook nog mensen die een sterke band hebben met de familie. Ik maakte daar wel eens grappen over. Ik trapte er als Nederlander natuurlijk keihard tegenaan. Allemaal gaan ze naar dezelfde klerenwinkel, zei ik altijd. Allemaal een beetje dikkig, met een raar groot kapsel, zelfde shirt met knoopjes, ze gaan naar dezelfde kerk. Het is gewoon de Bible Belt, hè.’
Het zijn wereldwijde netwerken met uiteraard ook eigenzinnige werknemers in vele landen. Maar in het hogere segment is duidelijk een bepaald wereldbeeld, een bepaalde ideologie te vinden. Op de graanconferentie in Londen valt het ons op dat het alleen maar gaat om productie en groei. In verschillende debatten blijkt dat er één gedeelde frustratie is onder de mensen die in de voedselhandel werken: waarom willen die stomme politici nu altijd maar weer de handel in voedsel reguleren? Waarom wil China de soja-import beperken? Waarom zijn die Europeanen zo kritisch over ttip? Weet je hoeveel dat kóst?
De ideologie van de ABCD is neoliberaal. Ze zíjn het neoliberalisme. De ABCD zijn transnationale landen die buiten regeringen om opereren en het liefst een wereld hebben met zo min mogelijk regels. Maar dat is ironisch, zegt Brewster Kneen in zijn boek: de handelshuizen zouden namelijk nooit zo groot zijn geworden zonder de subsidies van federale overheden. Of het nu gaat om ontwikkelingshulp in de vorm van Amerikaans graan (Food for Peace uit 1954, bedoeld om het communisme te bestrijden), of de subsidies van de Farm Bill uit 1985 (om de Amerikaanse landbouw te steunen in de wereldhandel), of lokaal geld om een haven te bouwen, de ABCD zitten er altijd bovenop. Belasting betalen ze amper. Volgens een onderzoek van The Financial Times is dat nog minder dan de dertig tot 45 procent die oliebedrijven betalen. Ze zitten, door handige constructies in Nederland, Zwitserland, Cyprus en Singapore eerder op een niveau van vijf tot tien procent.
Hun neoliberale ideologie dragen ze actief uit. Je zou het, om bij de landenmetafoor te blijven, de diplomatieke dienst kunnen noemen: hun lobby-afdeling. Ze lobbyen voor gunstige regels in de landen waar ze actief zijn. Vaak via rondetafels en andere sectorbrede belangengroepen. Maar soms ook door nauw samen te werken met beleidsmakers. Voormalige topmannen duiken regelmatig op als onderhandelaar bij de wto bijvoorbeeld, of als adviseur van de Amerikaanse regering.
Los van hun lobby hebben de ABCD door hun economische positie een enorme macht in de voedselketen. In Brazilië controleren ze zestig procent van de sojaproductie en in de Verenigde Staten zeventig procent. Naar schatting wordt zeventig procent van al het geëxporteerde graan in de wereld verhandeld door de ABCD.
Stel je een zandloper voor met bovenaan de miljoenen boeren die grondstoffen verbouwen. De producten zakken langzaam naar beneden via transport en tussenhandelaren naar het smalste gedeelte in de zandloper: de grote handelshuizen. Vroeger waren er veel meer, maar ze hebben elkaar opgeslorpt zodat er nog maar een handjevol over is. Verder in de keten komen de fabrikanten van voedingsmiddelen en de supermarkten. Helemaal op de bodem staan miljarden consumenten. Een viertal bedrijven ‘beheerst’ de bottleneck van de zandloper en heeft dus een enorme invloed op de prijzen. ‘En alleen al op wat we eten’, zegt Jennifer Clapp. ‘Over de invloed van de traders op ons dieet is nog heel weinig geschreven.’ Een duidelijk voorbeeld is vlees. Zonder de efficiënte, grootschalige inrichting van de sojaproductie in Noord- en Zuid-Amerika zou er nooit zo veel goedkoop krachtvoer beschikbaar zijn voor de veeteelt in Nederland. Kortom: zonder de ABCD waren er in Zuid-Amerika geen grote monoculturen voor soja en was er in Nederland geen bio-industrie. Zonder de ABCD lagen er geen goedkope plofkippen in de supermarkt.
Zonder de ABCD-bedrijven was er in Nederland geen bio-industrie en lagen er geen plofkippen in de supermarkt
Het is geen toeval dat de ABCD de vleesketens stevig in de hand willen houden. Cargill is eigenaar van een bedrijf dat de software maakt om recepten voor veevoer te berekenen. En aan de andere kant van de keten is het de eigenaar van de fabrieken die de McNuggets leveren aan de McDonald’s. Hetzelfde verhaal kan worden verteld over heel veel andere ingrediënten die zonder de ABCD nooit zo populair waren geworden, van palmolie tot zoetstoffen.
Het is te makkelijk om hier te wijzen naar sinistere motieven, zoals uit linkse hoek nogal eens wordt gedaan. Maar met een voedselsysteem dat door overheden bedacht is, dat helemaal gericht is op efficiency en maximale productie, met consumenten die vaak alleen op de prijs letten, is het logisch dat er spelers komen bovendrijven die goed zijn in efficiency. Dat neemt niet weg dat de ABCD zich vaak wel heel makkelijk opstellen. Ze presenteren zichzelf vaak als onschuldige serviceproviders. ‘Jullie willen toch goedkoop vlees? Wij maken alleen maar mogelijk, heel efficiënt, wat jullie willen, en dat het oerwoud daarbij verdwijnt, ligt niet aan ons.’ In werkelijkheid zijn de ABCD wel degelijk mede-architecten. Zij verzekeren zich ervan dat de mensen hun producten eten.
De ABCD presenteren zichzelf tegenwoordig als onmisbare partners in het uitbannen van honger in de wereld en het redden van het milieu. Zie bijvoorbeeld de eerste pagina van Cargills jaarverslag 2016 getiteld Envisioning Tomorrow: ‘We werken met boeren, werknemers en partners van over de hele wereld voor het creëren van een toekomst die we allemaal willen zien, een toekomst waarbij we samen floreren.’
Michiel Hendriksz lacht om die pretenties: ‘Ik zie niet hoe deze bedrijven ook maar enigszins een strategische rol spelen in het bestrijden van honger. Ze reageren alleen maar. Ik kom in deze wereld maar weinig mensen tegen die op de lange termijn denken. Bovendien is het grote probleem van honger meestal niet de hoeveelheid voedsel die beschikbaar is.’ Het gaat bij honger meestal vooral om de prijs van voedsel. Er is vaak genoeg voedsel, maar dat wordt verkocht of zelfs geëxporteerd. Er zijn ook andere problemen, die te maken hebben met distributie, opslag, of een gebrek aan diversiteit in het dieet waardoor mensen geen honger hebben maar wel ondervoed raken. ‘Het is zwaar overschat, de rol die bedrijven kunnen spelen in het bestrijden van honger.’
Het belang van de ABCD gaat niet altijd gelijk op met het belang van de gewone wereldbevolking. Een voorbeeld. De afgelopen drie jaar was de graanprijs wereldwijd laag. Er waren geen grote misoogsten. De ABCD zagen stuk voor stuk hun winsten dalen, doordat producenten zelf voorraden gingen aanhouden en daarmee de invloed van de ABCD op de prijzen matigden. Maar dit voorjaar was er nieuws: grote misoogsten in Argentinië! Grote klappen in de maïs- en sojaproductie! De ABCD haalden opgelucht adem, schreef The Financial Times. ‘Er is weer beweging, en dat is goed nieuws voor bedrijven als wij’, sprak de topman van Bunge. En ook de topman van adm zag door de misoogsten weer ruimte voor een ‘voorzichtig optimisme’.
Je zou dit ook veel breder kunnen trekken. Voor de ABCD is het gunstig als we zo veel mogelijk met voedsel over de wereld slepen. Voor de ABCD is het gunstig als boeren massaal overstappen op een geïndustrialiseerde vorm van landbouw waar ze veel kapitaalinput voor nodig hebben. Maar is dat altijd goed voor de wereld?
Brewster Kneen vindt het opportunistisch dat een bedrijf als Cargill zichzelf zo actief neerzet als partner bij het oplossen van armoede en milieuproblemen. ‘Op andere momenten presenteert het zichzelf juist weer als een bedrijf dat voor de welgestelde consument een bredere keus mogelijk maakt. Wat er altijd onder ligt is een ander doel: groei. Tot een aantal jaar geleden was het letterlijk het bedrijfsdoel om elke vijf tot zeven jaar het bedrijfskapitaal te verdubbelen.’ En dat geldt voor de medewerkers ook: ‘Ik ken veel mensen die er werken’, zegt Hendriksz. ‘Uiteindelijk zitten daar ook gewoon grote ego’s die heel graag meer salaris willen.’
Machtsconcentratie brengt risico’s met zich mee. In 2014 kwam de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr) met een rapport over ons voedselsysteem. De onderzoekers schrijven: ‘Een sterke concentratie van bedrijven in bepaalde voedselmarktsegmenten doet de vraag rijzen of deze bedrijven – naar analogie van de financiële sector – niet too big to fail worden.’
‘De grote traders spelen een almaar toenemende belangrijke rol in de wereldwijde grondstoffenhandel’, zei Timothy Lane, de directeur van de Canadese centrale bank in 2012. ‘Maar als een van hen ten onder gaat, zou dat dan een hele grondstoffenmarkt kunnen ontwrichten? Of zouden grote verliezen van een handelshuis door alle posities die het heeft het hele financiële systeem kunnen verstoren?’ Hij voegde toe dat er nog geen antwoorden zijn.
De economie van de ABCD is continu in beweging. Ze zijn groot geworden door concurrenten over te nemen, maar continu staan er nieuwe concurrenten op die het ook willen proberen. Ongeduldige Aziatische traders staan te trappelen voor de poort. Olam uit Singapore en het Chinese Cofco richten zich vooral op de almaar groeiende Aziatische bevolking en wringen zich qua omzet al tussen de ABCD. Ook vervaagt de grens tussen voedselcommodities en andere bulkstoffen uit de mijnbouw. Zo is Glencore, een handelshuis in mijnbouwproducten, ook een grote speler op agrogebied.
Het is lastig om de ABCD te doorgronden. Er worden weinig journalisten toegelaten, en de financiële verslaglegging is summier. Dat is vooral te zien bij Cargill en Dreyfus, twee familiebedrijven die geen beursnotering hebben en dus aan niemand verantwoording hoeven af te leggen. Kneen schrijft over Cargill: ‘De onduidelijkheid over het bedrijf lijkt opzettelijk in stand te worden gehouden. Websites hebben geen datum, verouderde berichten worden niet verwijderd, zodat niemand zich erop kan beroepen. Sommige persberichten worden gewoon weer verwijderd. In kantoren liggen geen brochures over wat het bedrijf doet.’
De bedrijven begrijpen wel dat je tegenwoordig íets moet communiceren. Maar het blijft oppervlakkig. Cargills jaarverslag lijkt meer op een reclamebrochure. Als we alle Twitter-berichten van Cargill in 2015 bekijken, zien we dat maar liefst 450 van de 1270 berichten gingen over een klacht van een islamitische medewerker dat hij niet mocht bidden onder werktijd, waarop Cargill verzekerde dat er altijd pauzes mogen worden genomen om te bidden. Over de rol van Cargill in de ontbossing van de Amazone, waar in 2015 alleen al vijftig milieuactivisten om zijn vermoord, bleef het stil.
De sfeer van geheimzinnigheid versterkt de achterdocht over de ABCD. Maar de geheimzinnigheid is niet eens bedoeld voor het publiek, denkt Jennifer Clapp. ‘Het publiek kent hen toch niet’, zegt zij. ‘Het gaat er vooral om dat de cijfers van strategisch belang zijn. Dat is altijd al zo geweest. Concurrenten mochten vroeger al niet weten hoeveel schepen graan ze hadden omdat het invloed kon hebben op de prijs.’
Misschien is dat nog wel het grootste probleem. Er is een handjevol bedrijven dat ons voedsel over de wereld verhandelt en hun omvang is enorm. Het is een slechte zaak dat we daar zo weinig over weten. Het zijn bijna landen, landen die groter zijn dan de landen die in de krant worden besproken. Hun invloed op onze economie, onze landbouw en ons dieet is ongekend groot.
Dit onderzoek kwam tot stand met steun van Fonds 1877
Gerelateerde artikelen
- Circulaire zonnepanelen uit Nederland (De Groene Amsterdammer)
- Nederland volledig vegan: het kán (De Groene Amsterdammer)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (1) - knutselen aan planten (Foodlog, De Groene Amsterdammer)
- Hoe Hollandse zaadbedrijven de wereld veroverden (De Groene Amsterdammer)
- 'Ik ben keiblij dat ik dit mag doen' (De Groene Amsterdammer)
Gebruikte Tags: duurzaam, economie, landbouw, recht, voedsel