De Groene Amsterdammer 23 (8 juni 2022)
Elementen voor de toekomst: kobalt
Kobalt is vooralsnog onmisbaar voor een duurzame economie, want zonder kobalt geen smartphone en elektrische auto. Maar winning op aarde is slecht voor mensenrechten en milieu. Moeten we de zee in? De ruimte?
Dit artikel is deel van een reeks van Sanne Bloemink en mij over de elementen die we nodig hebben voor een duurzame toekomst.
- Lees ook: Amsterdammers verwarmen eigen woning met aquathermie (overig)
Mijnwerkers, ‘creuseurs’, verslepen zakken met kobalt in Kolwezi, Democratische Republiek Congo © Ashley Gilbertson / The New York Times / ANP
Het begint letterlijk met mensen die in hun eigen tuin op het felbegeerde gesteente stuiten. Ze gaan graven en graven, wel tientallen meters diep, in de hoop op rijkdom. Ze maken gangen die soms doorlopen tot onder andere huizen. En zo groeit de tuin langzaam uit tot een officiële mijn, die weer een stukje gat slaat in de stad, Kolwezi, in het zuidoosten van de Democratische Republiek Congo. Op luchtfoto’s zie je goed hoe het stadje van binnenuit langzaam wordt opgegeten door de winning van kobalt.
Kolwezi is de hoofdstad van Lualaba, de provincie die vroeger Katanga heette en ook wel bekendstaat als de Copper Belt. Meer dan honderdduizend mensen beproeven hier hun geluk onder de grond. Ook kinderen doen mee. Maar het is gevaarlijk werk. Regelmatig storten er tunnels in. De vrouwen die de kobalt wassen, staan met blote voeten in poeltjes met zware metalen die huidziektes veroorzaken.
De creuseurs, de gravers die met eenvoudig handgereedschap werken, nemen de risico’s voor lief, zegt Donat Kambola Lenga, een Congolese mensenrechtenactivist uit Kolwezi. ‘Met kobalt kunnen ze tien dollar per dag verdienen, daarbuiten maar drie. Het werk trekt mensen uit de hele omgeving.’ Natuurlijk zouden er regels moeten zijn, goedwerkende coöperaties, eerlijke opkoopkantoren en veilige omstandigheden, maar het is het Wilde Westen hier, zegt hij.
Kobalt is al duizenden jaren bekend. De Chinezen, de Perzen en zelfs de oude Egyptenaren kleurden hun sieraden en porselein blauw met deze stof. Ze vonden het op plaatsen waar ook koper in de grond zat, maar wat het precies was, wist men niet. In het middeleeuwse Duitsland was kobalt berucht onder mijnwerkers die ziek werden als ze het erts in de smelterij gooiden. Er werd gefluisterd dat het er waarschijnlijk was neergelegd door Kobolden (kabouters), om mijnwerkers af te schrikken, en zo raakte de naam kobalt in zwang. Pas in de achttiende eeuw werd de samenstelling van dit erts ontrafeld en werd ontdekt dat de boosdoener arseen was, dat vaak in kobaltverbindingen zit.
Het aantal toepassingen voor kobalt groeide in de afgelopen eeuw. Kobalt maakte legeringen beter bestand tegen roest en dat was vooral militair interessant. Maar de grote doorbaak voor dit element kwam in de jaren tachtig, met de ontwikkeling van de revolutionaire lithium-ion-batterij, met een kathode van kobaltoxide. Deze batterij was lichtgewicht, oplaadbaar en toch krachtig, en daar kregen de uitvinders in 2019 de Nobelprijs voor scheikunde voor. De batterij werd al snel gezien als een onmisbare schakel voor de groene economie, een noodzakelijk middel om verder te groeien zonder meer fossiel te gaan gebruiken. Zonder kobalt geen smartphone en ook geen elektrische auto – voor een auto-accu is maar liefst een kilo of acht nodig.
En zo is dit mooi gekleurde goedje een strategische grondstof geworden, die hoog op de Europese ‘kritieke lijst’ staat, met een vraag die door alle plafonds knalt en in 2030 waarschijnlijk al twee keer zo hoog zal zijn als de totale productie nu.
Er is één groot nadeel verbonden aan kobalt: het aantal gebieden waar je het kunt vinden is klein. En heel toevallig, alsof het lot wordt getart, zijn dat vooral plekken waar autoriteit en gezag afwezig zijn of op z’n minst zwak. Er liggen weliswaar flinke reserves in Australië, maar veruit de grootste op kobaltgebied is Congo. Maar liefst de helft van de zeven miljoen ton kobalt in de wereld ligt daar verstopt onder de rode aarde. Zonder Congo geen energietransitie, zonder Congo geen netwerkeconomie. Maar het gezag in Congo is zwak en ondanks de rijke bodem blijven de mensen arm.
In termen van productie is de industriële mijnbouw veel belangrijker dan de ongeorganiseerde ‘artisanale’ sector van de creuseurs. Een twintigtal mijnen, de meeste in handen van Chinese bedrijven, produceerden het afgelopen jaar naar schatting vier vijfde van het Congolese kobalt, zo’n tachtigduizend ton. Voor de overheid zijn de belastinginkomsten uit mijnbouw van levensbelang. ‘Maar wat dragen die mijnen bij aan de lokale ontwikkeling?’ vraagt mensenrechtenactivist Kambola Lenga zich af. ‘Hier in Kolwezi is al heel lang de kritiek dat ze zelfs voor de kleine baantjes, de chauffeurs en de catering, Filipijnen en Zuid-Amerikanen invliegen. Er is een Chinees mijnbouwbedrijf dat hier sociale projecten uitvoert voor de lokale bevolking. Maar als je daar naar binnen gaat en de plattegrond bekijkt: alles is in het Chinees. Misschien produceren ze wel veel koper en kobalt, maar ze hebben geen impact op de maatschappelijke ontwikkeling van de Congolezen.’
De mijnen waren vroeger in handen van staatsmijnbouwbedrijf Gécamines. Dat heeft in de afgelopen twee decennia alle bezittingen verkocht, vaak onder dubieuze omstandigheden waar een klein groepje mensen stinkend rijk van is geworden. De grond is nu in handen van buitenlandse bedrijven, de bewoners zijn ‘verplaatst’, al neemt dat niet weg dat de creuseurs gewoon blijven komen, met duizenden tegelijk, want in de gebieden met officiële concessies ligt het meeste kobalt.
In een industrieel ingericht kantoor, met prachtige moswanden en een stukje klimmuur, met uitzicht op het Amsterdamse IJ, zit een jong, energiek bedrijf, genaamd Fairphone. Fairphone is een social enterprise. Het verkoopt telefoons, maar met een dubbele agenda. Het heeft namelijk de missie om de productieketens verantwoorder en duurzamer te maken. Fairphone bestaat twaalf jaar en heeft inmiddels al vierhonderdduizend telefoons verkocht.
De belangrijkste innovatie is zo logisch dat je je bijna niet kunt voorstellen dat het een innovatie is. ‘Dat is de modulaire telefoon’, zegt Tirza Voss, manager materialen en mijnbouw bij Fairphone. ‘Een telefoon die je kunt openmaken om onderdelen te vervangen, zodat je minder vaak een nieuwe hoeft te kopen. Het is de beste manier om grondstoffen te besparen. Ik kan het zelf, mijn Fairphone repareren, dus dan moet het wel heel makkelijk zijn. Maar de meeste andere merken zijn nog gewoon dichtgelijmd, het is voor de meeste bedrijven te ingewikkeld om het anders te doen.’
De ambities van Fairphone gaan verder. Het bedrijf wil ook daadwerkelijk proberen om toeleveringsketens duurzamer en eerlijker te maken, zegt Voss. ‘We hebben een lijst gemaakt van veertien prioriteiten. Veertien grondstoffen die problematisch zijn en waarvan wij denken dat we iets kunnen veranderen.’ Een van de belangrijkste daarvan is kobalt. Je zou je geweten kunnen schoonpoetsen door alleen Australisch kobalt te kopen, maar voor Fairphone is dat geen optie. ‘Wij willen de omstandigheden in de productieketens juist verbeteren. We kiezen dus bewust voor kobalt uit Congo.’ En daarom heeft Fairphone een paar jaar geleden met andere organisaties samen een Fair Cobalt Alliance (fca) opgericht, om de concrete praktijk op de grond te verbeteren.
David Sturmes van de fca is toevallig een paar dagen in Amsterdam voor overleg. Hij is onderweg naar zijn huis in Nairobi en is net op bezoek geweest in Lubumbashi in Congo, waar hij kobaltcoöperaties heeft bezocht. ‘De artisanale mijnbouw heeft een slechte naam, vanwege alle ongelukken en misstanden, maar in tegenstelling tot de grote industriële mijnen kan de lokale bevolking hier zelf geld aan verdienen. Daarom is dat de sector waar we actief in willen zijn. Maar wij willen dat artisanale mijnbouw overgaat in kleinschalige mijnbouw. Dus wel professioneel en veilig, met goede werkomstandigheden, in Congolees eigendom, via bestaande coöperaties.’ Zelfs grote mijnbouwbedrijven als het Zwitserse Glencore en het Chinese cmoc hebben zich intussen aangesloten. ‘De slechte naam van kobalt uit Congo is ook voor hun afzet niet goed en daarom willen ze helpen om dat te verbeteren.’
Er zijn meer bedrijven die ‘schone’ kobalt willen leveren. Zoals Trafigura, een andere Zwitserse grondstoffengigant, die zich opwerpt als een grote verbeteraar van de artisanale sector. Afgelopen jaar meldde het bedrijf trots dat het ging samenwerken met een dochteronderneming van Gécamines, het voormalige staatsmijnbouwbedrijf, om zijn standaard voor verantwoorde kobalt door te voeren. De overheid zou alle onverantwoorde kobalt gaan uitsluiten van de handel, kondigde Trafigura aan.
Wie heeft de autoriteit over de oceaan? Van wie zijn de rijkdommen die buiten de nationale wateren liggen?
Het plan ligt intussen weer in de ijskast – de overheid zelf bleek namelijk van niks te weten – maar volgens Sturmes was het allemaal weer een typisch voorbeeld van een multinational die wel eens even vanuit Londen of Genève gaat voorschrijven hoe Congolezen het mogen doen. ‘Onder het mom van duurzaamheid proberen bedrijven deze markt in handen te krijgen. Maar top-down-standaarden zijn niet de oplossing. Wij geloven dat we veel beter kunnen samenwerken met coöperaties die gemotiveerd zijn voor betere omstandigheden en wij helpen ze met hun plannen.’
Voor Big Tech is dit allemaal heel ingewikkeld. Journalisten en ngo’s brengen zoveel misstanden naar buiten dat je maar beter helemaal niet met Congo kunt worden geassocieerd. Misschien word je zelfs aangeklaagd, zoals Apple, Google, Dell, Microsoft en Tesla overkwam. Deze bedrijven moesten in 2019 voor de Amerikaanse rechter uitleggen waarom ze niets hebben gedaan aan de misstanden waar ze als eindafnemer van profiteren. Dit vieze imago is niet goed voor de handel en sommige bedrijven keren zich liever van Congo af. Terwijl Congolezen knokken voor een eerlijke en veilige mijnsector zoekt de industrie verder, voorbij de huidige frontier. Is er geen schone kobalt?
Een jongere zoekt naar verdwaald kobalt dat mogelijk van vrachtwagens is gevallen bij een mijn in Kolwezi, Democratische Republiek Congo © Ashley Gilbertson / The New York Times / ANP
In een hotel in de Noorse kuststad Bergen, op een steenworp afstand van de zee, zit een zaal vol experts op het gebied van oliewinning en mijnbouw te luisteren naar discussies en presentaties over een mogelijke gamechanger: diepzeemijnbouw. Aan het woord is een visionair (zeggen sommigen), een cowboy (zeggen anderen) of wellicht een charlatan (wordt gefluisterd): Anthony O’Sullivan, Chief Development Officer van The Metals Company. Via een videoverbinding spreekt deze charismatische ondernemer de aanwezigen jubelend toe: ‘Mijnbouw op land wordt steeds moeilijker. Er is meer en meer erts nodig om evenveel metaal te winnen. Er is steeds meer energie nodig, steeds meer land, in moeilijke omstandigheden, waar mensen moeten worden verdreven en waar oerwouden worden gekapt.’
Neem alleen al kobalt. ‘Elke kilo kobalt leidt tot meer dan een ton aan chemisch afval. En in Congo werken duizenden kinderen in de mijnen.’ O’Sullivans oplossing is helder: waarom halen we het niet uit de zeebodem? ‘Het kost amper energie, het leidt tot weinig afval en zelfs de uitstoot van CO2 gaat omlaag.’
Buiten blijft de regen maar stromen, volgens goed Noors gebruik. Binnen is het warm en heerst een amicale, optimistische sf eer, tussen academici, ambtenaren, techneuten en mensen uit de olie-industrie. Ze zijn gemotiveerd voor de green shift en spreken bevlogen over oceaanstromingen, boortorens en onderzeeërs. Onderzoekers presenteren hun posters en video’s over gave apparaten, over onbemande onderwaterrobots, sensoren, magnetische instrumenten, graafmachines die op vijf kilometer diepte kunnen werken en boormachines die door rotsachtige korst heen kunnen boren. Geologen delen hun bevindingen over de interessante percentages dure metalen die in de verschillende gesteentes zitten, zoals de kobaltrijke ferromangaankorst, waar tot wel twee procent kobalt in zit.
Anthony O’Sullivan timmert al jaren aan de weg. In 2005 kwam hij bij het bedrijf Nautilus, dat met Papoea-Nieuw-Guinea een contract had afgesloten om klompen erts van de zeebodem op te slurpen met een enorme stofzuiger. Daar vertelt hij nu niet over, want het project faalde jammerlijk, zijn bedrijf ging failliet en Papoea bleef achter met een schuld van 120 miljoen dollar. Maar O’Sullivan en kompanen gingen vrolijk door onder een nieuwe naam: DeepGreen, dat intussen weer is opgegaan in The Metals Company.
Door een bondje te sluiten met drie minuscule eilandstaatjes is het bedrijf intussen in de race voor drie concessies in de Grote Oceaan, in een grondstofrijk gebied dat de Clarion-Clipperton-Zone heet, tussen Mexico en Hawaï. Het Nederlandse bedrijf Allseas uit Delft is ingeschakeld voor het werk op zee. Allseas heeft speciaal daarvoor een reusachtig schip gekocht dat de afgelopen maanden is omgebouwd en uitgerust met een duizenden meters lange stofzuiger die over de bodem kan zuigen, de oogst kan filteren en het water kan terugspuiten naar waar het vandaan kwam. Volgens O’Sullivan kan het niet mislukken en worden ze de eerste die daadwerkelijk kobalt, nikkel, mangaan en andere mineralen naar boven gaat slurpen. ‘We hebben al 82 ton metaal verzameld. We brengen nu 178.000 vierkante kilometer van de bodem in kaart. We zijn nu bezig met proeven, het komende jaar hopen we groen licht te krijgen en tegen 2030 kunnen we echt een stabiele productie hebben.’
De oceaanbodem is geen zandvlakte. Het is een spannend en divers bergoppervlak, met toppen en dalen en riffen en vulkanen. Nog geen duizendste procent van het oppervlak is onderzocht. ‘We weten meer over de maan dan over de oceaanbodem’, zegt een geofysicus in Bergen die vele malen naar de bodem is gedoken. De continenten op de planeet bewegen een paar centimeter per jaar en dat creëert een vulkanische breuklijn waar in de loop van miljoenen jaren allerlei soorten bijzondere gesteenten zijn ontstaan. Er zijn kobaltrijke korsten te vinden die zeldzame metalen bevatten. Er zijn hyperthermal vents, een soort vulkanische openingen waar zwarte rook uit komt, waar obscure levende wezens, buiten bereik van zonlicht, van kunnen leven en waar het gesteente allerlei metalen bevat. En dan zijn er vlaktes met zogenoemde polymetallic nodules, een soort knollen of piepers die in miljoenen jaren zijn aangegroeid. Maar dan wel piepers met een aanlokkelijk hoge concentratie van dure metalen, waaronder 0,25 procent kobalt. Het zijn vooral deze nodules waar The Metals Company en Allseas hun zinnen op hebben gezet.
Natuurorganisaties en wetenschappers luiden de noodklok. We hebben de hele aarde al geëxploiteerd, gaan we nu echt het laatste gebied waar we nog niet hebben huisgehouden ook verknallen? Wat doet dat met het ecosysteem? Sporen van karretjes zijn soms twintig jaar later nog steeds in de bodem te zien, dus iedere verstoring is blijvend. Volgens de tegenstanders weten we te weinig om zomaar onder water te gaan mijnen. Volgens de voorstanders weten we intussen genoeg en kan het prima duurzaam en voorzichtig. Beide kanten maken zich nog wel eens schuldig aan versimpeling van de feiten. Een van de weinige biologen die door beide partijen serieus wordt genomen is Cindy Van Dover. Zij is marien bioloog aan Duke University in North Carolina en is als duikbootpiloot al honderd keer naar de oceaanbodem geweest.
‘Het is adembenemend daar’, zegt Van Dover aan de telefoon. ‘De kleurrijke black smokers, de vulkanische openingen, zijn echt buitengewoon. Ik kan mijn ogen er niet van afhouden en na een duik kijk ik alle camerabeelden na tot ik er hoofdpijn van heb. Het is een mysterieus avontuur. Kale basaltvlaktes afgewisseld met oases van leven.’ Zoals grote slakkensoorten, kokerwormen, mosselen en speciale garnalensoorten die kunnen leven in water van 42 graden met een hoge concentratie zwavel. ‘We hebben veel onderzoek gedaan, ook genetisch, en daaruit blijkt dat de sulfaatrijke korsten en de actieve vulkanische openingen heel unieke soorten hebben. De inactieve openingen daarentegen zijn minder cruciaal, daar zijn soorten die ook elders kunnen leven. Ik kan me voorstellen dat je hier prima kunt mijnen als je zeker weet dat er geen ondergrondse verbinding is met een actieve opening. Ook de nodules zijn redelijk eenvoudig mee te nemen. Ik denk dat dit technisch gezien best zonder veel verstoring kan, zeker als je ervoor zorgt dat je maar een deel meeneemt.’
Waar ze echter haar hart voor vasthoudt, is de schaal. ‘Waar trek je de grens? Hoeveel aardappelvelden kun je rooien voordat je het landschap kapotmaakt? Effecten zijn nooit lineair. Wanneer is het te veel? Als je het eenmaal opengooit, zal het nooit meer stoppen. Ik ben niet tegen diepzeemijnbouw per se. Maar ik vind dit wel een enge ontwikkeling.’
Opvallend genoeg is de situatie vergelijkbaar met die in Congo. Van wie is de grond? Wie heeft de autoriteit over de oceaan? Van wie zijn de rijkdommen die buiten de nationale wateren liggen? In een aparte VN-Conventie over het Zeerecht (Unclos) is bepaald dat we de internationale zeebodem en grondstoffen daarin moeten beschouwen als ‘gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid’ en dat mijnbouw moet bijdragen aan het ‘nut van de mensheid als geheel’. De VN hebben daarvoor in 1994 een aparte organisatie in het leven geroepen, de International Seabed Authority (isa), om eventuele mijnbouw in goede banen te leiden en ook het mariene ecosysteem te beschermen. Sinds er proefprojecten zijn begonnen, intussen meer dan twintig, en de eerste officiële concessieaanvragen zijn ingediend, zijn ineens alle ogen van de wereld hierop gericht. Het regelgevend kader is bijna gereed. In 2023 worden de eerste concessies verwacht.
‘Congolezen zijn blij dat ze tenminste kobalt hebben. Laten we ze helpen om weer eigenaar te worden’
De Brit Michael Lodge, secretaris-generaal van de isa, blijft er nuchter onder. Hij roert nog eens in zijn koffie en laat de tafel met Noorse pannenkoekjes en hapjes voor wat hij is. ‘Veel critici zijn niet zo genuanceerd. Ecologie wordt door de lidstaten echt wel serieus genomen. Zo hebben ze afgesproken dat een aantal zones in de Grote Oceaan beschermd gebied moeten worden. Er zijn verzoeken van wetenschappers om dat nog uit te breiden en daar gaan de lidstaten over beslissen.’ Dat de mijnbouw doorgaat, is zeker, we hebben kobalt en die andere mineralen nu eenmaal nodig. ‘Je kunt de ecologie van de zee niet los zien van de andere ecologische uitdagingen in de wereld.’
Tja, denkt Van Dover, de bioloog annex duikbootpiloot: goede regels zijn niet zo moeilijk. Het is meer een kwestie, net als in Congo, van zwakke autoriteit. ‘Is de isa in staat om te handhaven? Technisch gezien kun je prima een deel van de nodules oprapen en een ander deel niet, zonder de bodem om te woelen. Maar alles hangt af van de governance. Ik heb de eerste baseline-onderzoeken gelezen die je moet maken ter voorbereiding op je concessie, en sommige zijn echt belabberd. Als we al niet in staat zijn om goede rapportages te eisen… Zal de isa kunnen ingrijpen als het nodig is? De isa moet mijnbouw mogelijk maken én het ecosysteem beschermen. Het lijkt op de vos die op het kippenhok past.’
Secretaris-generaal Lodge is vol vertrouwen. ‘De lidstaten zitten er bovenop. Wees niet bang, het is echt niet mogelijk voor een Elon Musk of iemand anders om daar zomaar grondstoffen te gaan opgraven. Weet je waar dat wel kan? In de ruimte. Let maar eens op. Het internationale regime voor de zee is goed. Maar de ruimte, die is geprivatiseerd. Er komt een dag dat we daar spijt van krijgen.’
De ruimte.‘Daar liggen cheques van twintig biljoen dollar te wachten tot wij ze komen verzilveren’, zei Peter Diamandis, techfuturist en medeoprichter van Planetary Resources. Op basis van grootte, snelheid, locatie en aanwezigheid van dure metalen als kobalt liet hij precies becijferen hoeveel winst welke asteroïde kan opleveren.
Dat zijn bedrijf intussen al weer failliet is, belet collega-miljardairs niet om zijn droom voort te zetten. De ruimte is de nieuwe frontier, weet Jeff Bezos, oprichter van Amazon en ruimtevaartbedrijf Blue Origin. We gebruiken steeds meer energie, maar de planeet is eindig. ‘We zullen deze planeet moeten verlaten. Stilstand en rantsoeneren of dynamiek en groei, dat is de keuze.’ De aarde biedt nu eenmaal niet genoeg voor onze behoeften.
Om de eerste stapjes op weg naar deze droom te zien, hoeven we niet naar Amerika. Ook dichter bij huis, in Luxemburg, wordt eraan gewerkt. Het groothertogdom heeft grondstoffen uit de ruimte namelijk aangewezen als groeisector. Met een investeringsfonds, aantrekkelijke wetgeving en een academisch curriculum heeft het landje al tientallen ruimtevaartbedrijven binnengehaald. Zoals Redwire, een klein bedrijfje op een oud industrieterrein net buiten het stadscentrum, dat zich toelegt op het ontwerpen van robotarmen voor ruimtemissies. Een plastic prototype staat in het midden van de loods op tafel, vastgemaakt aan een maanlander op ware grootte.
‘Deze robotarm kan autonoom gaan graven naar grondstoffen in de ruimte’, zegt algemeen directeur Jaroslaw Jaworski, die van Poolse komaf is en zich voorstelt als ‘JJ’. ‘Hij zal eerst worden gebruikt door satellieten, maar vervolgens ook op de maan, als de Amerikanen daar over twee jaar een permanente missie gaan vestigen. Grondstoffen van de aarde halen is gewoonweg veel te duur.’
Er komt een dag dat de ruimte de aarde gaat bedienen. ‘Als ik zou moeten schatten, dan zeg ik: over dertig jaar. Al hoop ik natuurlijk eerder. Er zijn al wetenschappers mee bezig. Bijvoorbeeld hoe je een asteroïde dichter bij de aarde kunt brengen, precies op het punt waar de zwaartekracht van de zon en de aarde elkaar opheffen. Dan blijft zij stilhangen en kan het qua kosten waarschijnlijk wel uit om er metalen uit te halen en naar de aarde te brengen.’ Dan zou er eindelijk genoeg kobalt zijn voor iedereen. De prijs zou kelderen. ‘De ruimte is de enig mogelijke richting voor de mensheid om te kunnen groeien’, zegt Jaworski.
Een van de grootste obstakels die we uit de weg moeten ruimen, gelooft Mathias Link, is juridisch. Op zijn jasje zit een blauwe button geprikt met het logo van de Luxemburg Space Agency, waar hij een van de directeuren is. De afgelopen vijf jaar gaf hij leiding aan het Space Resources Initiative, dat zich concreet bezighoudt met grondstoffen in de ruimte. ‘Wat mag je doen in de ruimte? Wat mogen bedrijven doen? Er is een Outer Space Treaty uit 1967, dat zegt dat iedereen de ruimte mag onderzoeken en gebruiken. Maar er staat ook: niemand kan zich hemellichamen toe-eigenen. Hoe moet je dat nou interpreteren als je grondstoffen wilt gebruiken?’ De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Link niet gelooft dat we voorlopig al zullen toekomen aan het mijnen van asteroïden voor de aarde.
De stromen kobalt zullen nog een tijd op zich laten wachten. Het gaat allereerst om grondstoffen voor ruimtemissies, voor de maan, voor Mars. Maar voor een investeerder is de vraag hetzelfde: mag je daar geld aan verdienen? ‘Wij hebben nu vastgelegd dat dat mag, net als de VS dat eerder deden, en steeds meer landen beginnen onze lijn te volgen. We hebben het bedrijfsleven nu eenmaal nodig. Anders komt expansie in de ruimte nooit van de grond.’ En die expansie, zegt Link, is een grote kans. ‘Het is een kans om te leren van onze fouten op aarde. We doen zoveel op een niet-duurzame manier. In de ruimte gaan we alles vanaf het begin anders doen.’
Hoe je de ruimtemens zo ver krijgt dat hij zijn hebzucht en zijn wapens achterlaat voordat hij nieuwe hemellichamen betreedt om daar alles anders en duurzaam en vreedzaam te doen – daarvoor hebben de investeerders en techneuten in Luxemburg helaas nog geen plan. Maar we kunnen er zeker van zijn dat de miljardairs in Silicon Valley wel met iets zullen komen.
Kobalt drukt ons met de neus op een ongemakkelijke waarheid. We kunnen overstappen op windmolens en elektrische auto’s, maar uiteindelijk zijn er altijd grenzen aan de groei, of die grens nu in Congo, de oceaan of de ruimte ligt. Almaar meer is een doodlopende weg. Kobalt zou ons kunnen helpen op het pad naar minder – welnu, laat dan in elk geval de Congolezen er nog van meeprofiteren. Dat is althans wat David Sturmes denkt.
Hij is net weer aangekomen in het warme en vochtige Kolwezi, vertelt hij door de telefoon, om een mijn te bezoeken waar mensen werken, een mijn met meer dan duizend tunnels. ‘We helpen coöperaties om safety captains aan te stellen en te voorzien van ehbo-materiaal. Een maand geleden zijn er nog zes mensen omgekomen bij een ongeluk. Volgende week gaan we laarzen uitdelen aan de zeshonderd vrouwen die kobalt wassen in vervuild water. Die kunnen ze dan per dag huren. Ook helpen we ze afspraken te maken met tussenhandelaren, om tot een langetermijnrelatie te komen. Dat is de enige manier om serieus te kunnen investeren in verbeteringen.’
Zolang er zulke extreme armoede is, en zolang de wereld veel geld neerlegt voor kobalt, zullen mensen creusen. Het is niet aan ons om te bepalen hoe, zegt Sturmes. Ook niet met een keurmerk of een in Europa bedachte standaard. ‘Ik geloof niet in “schone” kobalt, waar veel bedrijven het over hebben. Ik geloof veel meer in “eerlijke” kobalt. Daarin staat niet ons ideaal centraal, maar de relatie. We willen deel worden van het productieproces, een relatie krijgen met de mensen daar, en zo van binnenuit de dynamiek beïnvloeden. Want het kernprobleem van kobalt gaat over eigendom. Congolezen zijn blij dat ze tenminste kobalt hebben. Het geeft ze een kans op inkomen. Laten we ze in elk geval helpen om weer eigenaar te worden.’
Dit stuk is mede mogelijk gemaakt dankzij steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten
Gerelateerde artikelen
- Circulaire zonnepanelen uit Nederland (De Groene Amsterdammer)
- Tegeltuinen, Jacques Ellul en de invloed van techniek (podcasts)
- Nederland volledig vegan: het kán (De Groene Amsterdammer)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (1) - knutselen aan planten (Foodlog, De Groene Amsterdammer)
- Hoe Hollandse zaadbedrijven de wereld veroverden (De Groene Amsterdammer)
Gebruikte Tags: afrika, armoede, china, duurzaam, economie, groei, natuur, techniek