De Groene Amsterdammer 4 (25 januari 2023)
Elementen voor de toekomst: terugblik
Sanne Bloemink en Frank Mulder deden een jaar lang onderzoek naar de elementen die een duurzaam leven dichterbij brengen. In deze briefwisseling blikken zij terug.
- Lees ook: Banken lokken beleggers naar Afrika (Inter Press Service)
Pekelbassins bij de Albemarle Lithiummijn in Calama, Chili © Cristobal Olivares / Bloomberg / Getty Images
Beste Frank,
Wat was het mooi om deze serie met jou samen te maken. Hoewel ik, zoals je weet, niet altijd optimistisch ben als het gaat over duurzaamheid, heeft het maken van deze serie me bij tijd en wijle positief gestemd.
Zo is er technisch gezien zó veel meer mogelijk dan ik had gedacht en verlopen innovaties dikwijls sneller dan de meest optimistische scenario’s. Wie had gedacht dat zonne-energie in zó’n razend tempo de wereld zou veroveren? Dat wind zo’n snelle opmars zou maken? Wie zag aankomen dat groene waterstof, gemaakt met zon of wind, uit simpel water, in de zware industrie een schoon en degelijk alternatief zou kunnen bieden voor aardgas? Wie had kunnen voorspellen dat Volkswagen, een paar jaar geleden nog volop in het nieuws vanwege gesleutel aan emissiemeters, de fabrieksvloer in het Duitse Zwickau in een paar jaar tijd volledig zou hebben omgetoverd voor de productie van uitsluitend elektrische auto’s? Er rolt daar elke anderhalve minuut een elektrische auto van de band!
Zelfs over kernenergie ben ik iets anders gaan denken. Hoewel niet te ontkennen valt dat er risico’s zijn op ernstige ongevallen in de centrales en met het kernafval, moet je deze gevaren wel eerlijk durven afwegen tegen de enorme uitstoot van broeikasgassen en de gevolgen dáárvan: een totale ineenstorting van onze samenleving.
Hoe vervelend ook, voorlopig is het niet realistisch dat we alleen met zon en wind toe kunnen. Je hebt immers altijd een zogenaamde ‘basislast’ nodig voor energie, heb ik geleerd; zon en wind kunnen die nooit leveren, want die zijn te onvoorspelbaar. Je hebt moleculen nodig, zoals dat heet in de energiewereld. Opslag van energie in waterstof zou daarop het antwoord kunnen zijn, maar de waterstofbelofte wordt vooralsnog niet bepaald waargemaakt. Ik zal nooit vergeten hoe ik met de helikopter op het booreiland in de Noordzee aankwam op de plek waar waterstof zou worden gewonnen uit wind. Met zijn allen stonden we daar te kijken naar een in de wind wapperende doek. ‘Dáár komt de elektrolyser.’ Waterstof bleek nog niet te worden opgewekt. Dat zou gaan gebeuren. In de toekomst. Symbolisch vond ik het.
We willen steeds minder afhankelijk zijn van olie, gas en kolen. Maar voor de groene economie zijn nieuwe bouwstenen nodig. In deze serie onderzoeken we (chemische) elementen die onontbeerlijk zijn voor de economie van de toekomst. Lees hier de hele serie.
Maar dan nucleair. In Frankrijk zag ik één gebruikte splijtstofstaaf in de grond wegzinken. Die ene staaf had hele gemeenschappen jarenlang van stroom voorzien. Het was een magisch moment. In Frankrijk is rond de zeventig procent van de stroom afkomstig van 56 kerncentrales, terwijl in Nederland nu wordt gesteggeld over de bouw van twee nieuwe centrales die er in feite al hadden kunnen zijn als er niet zo veel over was gepraat.
Ik zeg niet dat kernenergie dé oplossing is, maar het is wel zo dat de urgentie van de klimaat- en biodiversiteitscrisis zo groot is dat we genoodzaakt zijn om (tijdelijk) andere afwegingen te maken. Waar vroeger onmiskenbaar was wie de vijand was van de milieubeweging (steenkolen, olie, nucleair), is dat bij de race om grondstoffen voor ‘schone energie’ veel minder evident. Er zijn meer grijstinten en daardoor ontstaan lastige dilemma’s.
Dat zag ik bijvoorbeeld scherp in de arme regio Noord-Bohemen (Tsjechië) waar Greenpeace het aanleggen van een nieuwe lithiummijn uitdrukkelijk steunt. Greenpeace-medewerker Jan Rovenský benadrukte dat volledige elektrificatie nu eenmaal noodzakelijk is om CO2-neutraal te worden. Hoewel hijzelf principieel voorstander is van meer openbaar vervoer (‘waarom zou één persoon in een constructie van duizend kilo staal zitten?’) ziet hij in dat het niet realistisch is dat personenauto’s snel zullen verdwijnen. Dan maar, voorlopig, elektrische auto’s. En dan liever een lithiummijn dan de zwaar vervuilende steenkolenmijnen die hun stempel op de geschiedenis en het landschap van dit gebied hebben gedrukt. Bovendien: hoe eerlijk is het als we alle lithium betrekken van mijnen uit andere landen en de bevolking daar voor de kosten laten opdraaien? Een kwestie van ‘pick your battles’.
Hoewel Rovenský, net als ik, wel degelijk fundamentele maatschappijkritiek heeft op de consumptiemaatschappij met haar ongebreidelde groei, voelt de huidige crisis zó urgent dat er eigenlijk geen tijd meer is om uitsluitend in te zetten op vermindering van (westerse) consumptie en hervorming van culturele waarden, zoals meer leven in overeenstemming met de natuur. Daar zit iets zuurs in. Als we eerder waren begonnen met CO2 beperken (bijvoorbeeld in de jaren tachtig), dan hadden we nu niet zo’n tijdnood gehad. Inmiddels lijk het nu vaak te laat om ‘op alle slakken zout te leggen’ en is het vooral urgent om de uitstoot terug te draaien, zo snel mogelijk.
Zelf merk ik dat de combinatie van technologische mogelijkheden en het onvermogen van de politiek om stevige beslissingen te nemen inzake duurzaamheid mij soms doet verlangen naar een ‘sterke staat’. Neem het probleem van het ‘kannibalisme’: hoe goedkoper zon en wind worden, hoe minder interessant het voor investeerders wordt om in deze energievormen te investeren. Zo ontstaat automatisch een verzadigingspunt voor zon en wind en dat is toch doodzonde? De problemen zitten in het marktgedreven systeem dat leidt tot dergelijke perverse prikkels. Kan de staat niet een veel steviger rol nemen hier? De fossiele bedrijven keihard aanpakken, zon en wind stimuleren, de ruimtelijke inrichting ter hand nemen.
Nee, ik pleit niet voor een ecodictatuur, maar toch gloeit ergens diep in mij dat verlangen dat iets of iemand opstaat en regie neemt. Aan de ene kant heb ik fundamentele maatschappijkritiek en weet ik dat wij onze levensstijl moeten veranderen. Maar aan de andere kant is er dat stemmetje dat roept: actie, actie, actie!
Sanne
Zeewierkwekerij, Lianyungang, Lianyun district, China © Imagine China / ANP
Beste Sanne,
Dankjewel voor je eerlijkheid, over het verlangen dat je voelt naar grote oplossingen. De verleiding van de grote greep. Geen gemier met gedragsverandering, stroperige inspraakprocessen, conservatieve mensen die niet overstag willen, maar gewoon met al ons technisch vernuft en politieke moed in één keer de oplossing bieden voor de grenzen waar we met ons grondstoffengebruik tegenaan lopen.
Ik voel dat ook weleens, niet alleen bij machtige uraniumstaven in een kerncentrale, maar ook als ik het mijnschip zie dobberen, met de reuzenstofzuiger die op de bodem van de Grote Oceaan knollen gaat opslurpen met ongekende voorraden koper, mangaan, kobalt en zeldzame aardmetalen. Of als ik ruimtetechnologen hoor vertellen dat we over vijftig jaar alle schaarse metalen van asteroïden kunnen halen zodat de strijd om grondstoffen dan eindelijk voorbij is.
Maar ik noem het niet voor niets verleiding. In onze serie stuitten we keer op keer op de kloof tussen tekentafel en werkelijkheid. In theorie kun je met zonne-energie uit de Sahara heel Nederland in 2050 op waterstof laten draaien en rijden. Maar in de praktijk blijken zulke processen ongelooflijk duur en complex en moet je er een soort neokoloniaal bewind voor optuigen. In theorie kun je heel zorgzaam metaalrijke knollen van de oceaanbodem halen zonder enige schade, maar in de praktijk lijkt dit gewoon het volgende ecosysteem dat aan commerciële belangen wordt onderworpen. In theorie kun je veilige kerncentrales bouwen, die nooit haperen, betaalbaar zijn en het afval goed wegwerken, maar in de praktijk zijn het centralistische systemen die je nooit eeuwig kunt beschermen tegen mankementen of oorlog.
In theorie kunnen we in 2030 alle windmolens en elektrische auto’s bouwen die we willen, zonder China, want de benodigde zeldzame aardmetalen zitten ook in Europa gewoon in de grond. Maar in de praktijk kan het niet – in de praktijk kunnen we de mensen niet wegtoveren die boven de voorraden wonen en de gevolgen zullen dragen, en in de praktijk kunnen zelfs China en de generaals in Myanmar niet genoeg produceren om op tijd alle aardmetalen te leveren voor al onze groene plannen.
Je hebt gelijk, er zijn veel grijstinten in deze wereld. Ik ben minder zwart-wit naar mijnbouw gaan kijken. Ik ontmoette warme, bevlogen ondernemers die oprecht verandering willen. Ik zag olietechnologen die ervoor kiezen om hun expertise in te gaan zetten voor duurzame grondstoffen. Ik ben onder de indruk van de manier waarop Fairphone de lokale markt wil beïnvloeden om die eerlijker te maken, samen met Congolezen. En ik vond het gaaf hoe rioolslibinstallaties fosfaat proberen terug te winnen dat we nu door het toilet spoelen.
Maar waar de één een groene toekomst ziet gloren, zie ik iets opdoemen dat ik niet anders kan omschrijven dan als een donkere, dreigende wolk. Te veel onderzoeken en beleidsplannen gaan alleen maar over de techniek en niet over de economie. De mensen op die conferentie over diepzeemijnbouw geloven oprecht dat we met ‘schoon’ metaal van de oceaanbodem de hele wereld elektrisch en duurzaam gaan maken, omdat we dan geen nikkel uit het Indonesische oerwoud en geen kobalt van uitgebuite Congolezen meer nodig hebben. Maar over één ding leek niemand na te denken: wat als het nieuwe aanbod weer nieuwe vraag creëert, en we straks het metaal gaan halen uit de oceaan én uit het Indonesische oerwoud én uit Congo? Dat lijkt mij namelijk het waarschijnlijkste scenario.
Als ik één ding heb geleerd in deze serie is het dat energie en grondstoffen altijd een prijs hebben, ook groene. Zelfs als we ons welvarende, digitale leven CO2-vrij zouden kunnen maken, laten we een diepe voetafdruk achter op de planeet. Veel mensen doen alsof onze welvaart wat scherpe kantjes heeft die we wel kunnen wegorganiseren met betere techniek. Maar mijn conclusie is anders: we hebben een groeimachine opgetuigd die grondstoffen slurpt, hoe klimaatneutraal we die machine ook maken, en telkens moeten we de grenzen verleggen, een nieuwe frontier zoeken, om de machine aan de praat te houden en de problemen van de vorige grenzen op te lossen.
We zijn bezig de hele planeet te onderwerpen. In onze consumptie van grondstoffen zit ongemerkt een element van strijd, een strijd met andere mensen die die consumptie ook willen. Dat is de donkere wolk die ik zie hangen. We weten dat dit de kern is, maar ik heb in deze reeks geen politicus of technicus ontmoet die daar iets aan kan doen.
Of vind je me nu ook een pessimist?
Frank
Romeral zonne-energiecentrale in Olmedilla de Alarcón, Spanje © Gianfranco Tripodo / The New York Times / ANP
Beste Frank,
Pessimisme is volgens mij de enige normale reactie op de problemen die op ons af komen. Zelfs wanhoop is meer dan begrijpelijk. Ook ik ben bang voor die donkere wolk. En ik denk dat je gelijk hebt dat we ook moeten kijken naar de economie van vraag en aanbod, en niet alleen naar de productietechniek. Het gebruik van duurzame energiebronnen uit zon en wind zal immers niet automatisch leiden tot minder energieverbruik. De zogenaamde paradox van Jevons laat zien dat grotere efficiency door nieuwe technologie vaak niet leidt tot een kleinere, maar juist tot een grótere vraag omdat het goedkoper wordt. Dit is een groot dilemma voor de verduurzaming van energiemarkten waar in veel rekenmodellen ten onrechte van een constante of zelfs dalende vraag wordt uitgegaan. Overigens zijn er wel degelijk ook rekenmodellen die juist terugkijken vanaf het doel tot aan wat we daarvoor moeten doen. In plaats van forecasting zijn dit modellen die uitgaan van backcasting, terugrekenen vanaf een bepaald einddoel. Maar die vereisen wel een grote cultuuromslag.
De realiteit is dat de totale energievraag al jarenlang alleen maar toeneemt. De realiteit is daardoor dat het meestal niet gaat om óf olie óf wind, maar én olie én wind (én kolen, én zon, én nucleair). Bovendien heeft onze serie duidelijk laten zien dat de duurzame energietransitie vooral een Europees verhaal is waar met name landen buiten Europa de prijs voor betalen.
In de energiewereld rekenen slimme mensen verschillende scenario’s door en komen daarbij allemaal tot andere conclusies. Dat heeft te maken met de onderliggende uitgangspunten. Reken je terug vanaf 2050, reken je vooruit naar 2050, of reken je nog verder vooruit? Maar vooral ook: neem je de huidige samenleving als gegeven of zie je andere mogelijkheden? Veel experts zeggen: mensen gaan nu eenmaal meer energie gebruiken, we kunnen maar beter zorgen dat we die zo goed mogelijk leveren, want als mensen in opstand komen omdat er niet genoeg is, zijn we nog verder van huis. De duurzame transitie van de Europese Green Deal streeft ernaar om de uitstoot naar nul te brengen in 2050 en stelt mensen gerust: ‘Ga maar lekker slapen, want de verduurzaming wordt gezellig en groen. In jouw leven gaat niets wezenlijks veranderen. De gasrotonde van Groningen gebruiken we net zo makkelijk voor waterstof, auto’s laten we rijden op elektriciteit in plaats van benzine en de Noordzee zetten we vol met windmolens.’
Dit optimistische verhaal, dat ik inderdaad regelmatig heb gehoord in het bedrijfsleven en de industrie rond elektrificatie, waterstof en kernenergie, gaat volledig voorbij aan het feit dat de problemen zelf uiteindelijk zijn veroorzaakt door de ‘exploitatieve’ houding ten opzichte van de natuur, de houding die ons in staat stelt de wereld om ons heen als decor te gebruiken en ‘leeg te trekken’. Dit koloniale, extractivistische systeem buit mensen uit, drijft wilde dieren tot extinctie, en trekt de regeneratieve kracht uit onze bodems met kunstmest en monocultuur. Dat hele systeem moet omver worden geworpen en nee, daarvoor is je bmw vervangen door een Tesla en je Wagyu-biefstuk door een Beyond-burger niet voldoende. Zolang dit systeem in stand blijft, zal de paradox van Jevons van toepassing blijven en zal er nooit sprake kunnen zijn van klimaatrechtvaardigheid.
Waar ik mijn hoop uit over wat alle nieuwe technologie vermag, houd ik tegelijkertijd mijn hart vast. In Azië worden inmiddels grote stukken zee volgebouwd tot zeewierplantages, nieuwe monoculturen met allerlei negatieve gevolgen voor de biodiversiteit en de veerkracht van het mariene ecosysteem. Als verduurzaming inhoudt dat we nieuwe grondstoffen en nieuwe materialen creëren, maar vervolgens op precies dezelfde manier te werk gaan bij het opschalen van die nieuwe technieken, dan hebben we niets geleerd. De grote uitdaging ligt volgens mij in het opschalen in combinatie met het overstappen op een nieuwe economie, een nieuw perspectief op wat van waarde is en wat niet. Want het huidige model met die hedonistische tredmolen waar de ene groep zich een ongeluk moet rennen in de ratrace met af en toe een burn-out als prijs, terwijl de rest wordt uitgebuit en op de telefoon staart naar het leven dat ze hadden kunnen hebben, wie wordt daar nou eigenlijk gelukkig van?
Zou er niet een vorm kunnen zijn waarin sprake is van én én? Is het niet mogelijk dat we overstappen op zon en wind, maar dat we tegelijkertijd een flink deel van die markten nationaliseren waardoor de vernieuwing niet wordt tegengehouden door de grilligheid van de prijzen? Dat probleem is immers inherent verbonden aan het huidige marktmodel. Is het niet mogelijk om personenauto’s te elektrificeren, maar tegelijkertijd het openbaar vervoer flink te verbeteren en te stimuleren? Er zijn zó veel mensen met zó veel goede ideeën en acties. Dat moet toch uiteindelijk kritieke massa krijgen?
Wat mij hoopvol stemt is dat de technologie er gewoon is. Alleen de politiek en het beleid moeten nu volgen. En ja, China, Rusland, autoritaire regimes, de dreiging van nationalisme. Ik wil het allemaal niet wegwuiven. Ik lig er van wakker. Maar we kunnen toch moeilijk in alle rust wachten tot die donkere wolk hier is? Je moet toch ergens beginnen? Veel burgers zijn in ieder geval zelf alvast begonnen met coöperatieve vormen van wonen, eten, werken. Die anderhalve graad opwarming is een verloren race, maar we kunnen nog steeds proberen onder de twee graden te blijven. De technologie en de ideeën zijn er en dat is waar ik me aan vasthoud. Of ben ik nu een naïeve optimist?
Sanne
Nucleair bassin voor verbruikte splijtstof in de opwerkingsfabriek van Orano la Hague in Frankrijk © Lou Benoist / AFP / ANP
Beste Sanne,
Je zegt terecht dat het én én is. Maar ik ben een beetje in verwarring over welke én én je bedoelt. Je hebt het over markt én staat, techniek én beleid. In mijn ogen is dat hetzelfde, namelijk organisatie. De boel zo organiseren dat wij, ondanks onze stomme keuzes, er niet de gevolgen van voelen. Dat wij, ondanks onze verslaving aan welvaart, auto’s, internet, kunstmest en telefoons, waar we miljoenen tonnen aan grondstoffen voor moeten delven, niet de natuurlijke grenzen hoeven voelen waar we tegenaan gaan botsen. Je hebt het hoopvol over ideeën – maar denk je echt dat het gaat om ideeën die liggen te wachten om door te breken, die alleen nog maar doorgevoerd hoeven worden omdat ze nu jammer genoeg door iemand worden tegengehouden?
Ik weet niet of we onze hoop echt moeten baseren op nieuwe ideeën, nieuwe techniek en beleidsplannen. Ik zie net zo veel goeie als slechte. Ze kunnen ons helpen om grondstoffen eerlijker te beprijzen, maar ook om ze er sneller en sneller doorheen te jagen. Ze kunnen ons helpen om makkelijker auto’s te delen of om zonne-energie op te wekken, maar ze kunnen ons ook meevoeren naar een maatschappij waarin onze ikjes nog meer centraal komen te staan en wij alleen maar langer achter apparaten moeten zitten, tegen nog meer ecologische kosten.
Heel veel van die technieken en plannen van de experts zijn welbeschouwd ingrepen om ons te behoeden voor de ecologische gevolgen van onze keuzes, om ons te vrijwaren voor de gevolgen van de groeimachine waar we in zitten. Maar ik geloof steeds minder dat we onszelf ervoor kúnnen behoeden. Ja, een tijdje misschien, zolang we de natuur beheersen, zolang we de wereld naar onze hand kunnen zetten, maar de dag nadert dat die beheersing over is. Het klimaat glipt ons nu al door de vingers, laat staan de bodem, de biodiversiteit en de bossen.
Ik zit deze brief te schrijven in een dakhuisje dat ik zelf mede heb gebouwd, zo circulair mogelijk. Ik kijk uit over een rij zelf geïnstalleerde zonnepanelen en een daktuin van sedum. Prachtig. Het kan. Maar als ik naar beneden kijk, zie ik negen tuinen waarvan er in de laatste drie jaar zeven (!) zijn betegeld. Nummer acht is kunstgras geworden. De stoep ervoor is bezaaid met plastic, uit de flat geflikkerd door mensen die opgegroeid zijn in de stad, die afgesneden leven van de natuur, van wie sommigen avond na avond – ik kan het van hierboven heel goed zien – achter grote schermen zitten. Dát is de realiteit waar we het over hebben.
Ik kan me er niet toe zetten om me verantwoordelijk te voelen om hun leven ‘duurzaam’ te maken, om legers de wereld in te sturen opdat we genoeg grondstoffen kunnen binnenharken om al die mensen in staat te stellen om over twintig jaar hun dag koolstofvrij door te kunnen brengen achter de tv, in hun elektrische auto of in de Metaverse. Het kan namelijk niet. We gaan met volle vaart richting iets wat ik niet anders kan omschrijven dan als een donkere wolk.
Ik heb de indruk dat veel optimistische plannen ons vooral helpen om die wolk niet onder ogen te hoeven zien. Maar dat is precies wat we moeten doen. Ruimte maken voor verdriet. Erkennen dat we de boel aan het verkloten zijn. Loskomen van het idee dat we de geopolitiek en de natuur kunnen beheersen. Ons voorbereiden op het moment dat onze hegemonie voorbij is en wij niet meer kunnen leven zoals we willen. En misschien wel armoede en conflict zullen zien, ook in ons land. Dat lijkt pessimistisch, maar volgens mij is dit precies wat ons de mentale openheid kan geven om de vragen te bespreken die er echt toe doen.
Zoals: hoe kun je in verbinding leven met de natuur? Hoe kun je in verbinding blijven met mensen om je heen, als de zeespiegel stijgt en de wereld harder wordt, vooral voor mensen zonder vinkjes? Kunnen we elkaar nog bereiken en inspireren? Kunnen we samen daktuinen bouwen? Als instituties wegvallen, of het vertrouwen erin, kunnen we dan nog vluchtplaatsen bewaren waar we het goede, het ware en het schone cultiveren? En kan dat ook met boeren? Kan dat ook met mijnwerkers in Congo? Hoe verbreken we de haast spirituele betovering van de telefoon, die barst van de dubieuze grondstoffen van overal vandaan? Hoe kan ik mijn kinderen leren leven met minder spullen? Voor mij gaan die vragen over de kern van het grondstoffenvraagstuk.
Misschien vind je dit wel defaitistisch. Eerst verhalen schrijven over een groene economie, en vervolgens de strijd voor verandering opgeven. Maar eigenlijk verleg ik die strijd alleen maar, naar het domein waar ik zeggenschap over heb, namelijk de voeding die ikzelf wel of niet geef aan de grote groeimachine die de wereld nu aan het kaalgrazen is. Omdat ik niet zie hoe we een duurzame economie ooit zouden moeten ‘uitrollen’ of invoeren zonder diezelfde geest van beheersing die ons op dit punt heeft gebracht. Ik maak liever lokale keuzes die kiemen kunnen worden van iets nieuws, voorbij de klap. Ik besef goed dat daar een geloofskeuze onder ligt, namelijk de keuze om te vertrouwen dat het goede uiteindelijk sterker is dan de krachten van vernietiging. Misschien ben ik uiteindelijk wel de naïeve optimist?
Frank
Windmolenpark in de Noordzee tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk © Friso Spoelstra / ANP
Gerelateerde artikelen
- Circulaire zonnepanelen uit Nederland (De Groene Amsterdammer)
- Hoe Hollandse zaadbedrijven de wereld veroverden (De Groene Amsterdammer)
- 'Ik ben keiblij dat ik dit mag doen' (De Groene Amsterdammer)
- Europa spoort niet (VPRO Gids)
- Amsterdammers verwarmen eigen woning met aquathermie (overig)
Gebruikte Tags: duurzaam, economie, groei