De Groene Amsterdammer 10 (6 maart 2024)
Hoe Hollandse zaadbedrijven de wereld veroverden
Het meeste commerciële groentezaad in de wereld komt uit twee Hollandse regio’s. Wat begon met slimme boeren op natte akkertjes is nu een hightechindustrie.
53 x bekeken- Lees ook: Hete hangijzers in het voedselsysteem (2) - landbouw zonder overheid (De Groene Amsterdammer)
Een medewerker van Syngenta bestuift een plant in Enkhuizen © Kadir van Lohuizen / NOOR
Rond het jaar 1800 moet Nanne Jansz Groot in het West-Friese dorp Andijk flink hebben zitten piekeren met zijn buren, tijdens het inkuilen van hun schamele worteloogst, midden in het door water omgeven land ‘an de dijk’. Hoe onderhoud je je kinderen met zulke kleine stukjes land? Maar als goede gereformeerde ga je niet klagen, je woekert met wat je hebt gekregen. Zo kwamen ze op het idee om het mooiste deel van de oogst te bewaren voor zaad en daar volgend seizoen mee de boer op te gaan. Van dna hadden ze nog nooit gehoord, en toch zetten de Andijkers hun eerste stappen op weg naar veredeling. Zo werd Groot de eerste zaadhandelaar die we in de boeken tegenkomen.
Zestig jaar later startten zijn kleinzoons de eerste firma’s die zich volledig toelegden op zaadhandel. Onder de namen Gebroeders Sluis en Sluis & Groot togen ze naar Enkhuizen, want daar stond een telegraaf. Zij konden niet vermoeden dat hun zaadje zou ontkiemen tot een gigantische sector waar miljarden in omgaan, tot een revolutie die de groenteteelt in de hele wereld zou veranderen. Zelfs in de tropen, met dank aan een beroemde veredelaar die op dit moment 89 jaar is, maar nog steeds geen afscheid wil nemen van zijn werk.
Paars-witte aubergines uit Sicilië, gestekelde komkommers uit China of de reuzenmeloenen van het Turkse platteland, mensen zijn altijd trots op hun eigen, lokale product. Wat bijna niemand weet, is dat de meeste van deze authentieke streekproducten voortkomen uit zaadjes die in Nederland geselecteerd, veredeld en bewaard zijn, zegt Anneke van de Kamp, communicatiemanager van het bedrijf Rijk Zwaan, dat wel 25 soorten groenten veredelt en aan de hele wereld verkoopt. Het epicentrum van het groentezaad omvat nu, naast West-Friesland, dat zichzelf Seed Valley noemt, ook het Westland. Want dat is de plek waar een eeuw geleden de tuinbouw begon en waar Enkhuizenaren als Rijk Zwaan naartoe trokken om hun groentezaad te gaan verkopen.
Rijk Zwaan is nog steeds (of beter gezegd, alweer, want het was ooit drie jaar lang in buitenlandse handen) een familiebedrijf. De eigenaren hebben zelfs vastgelegd dat dit altijd zo moet blijven en dat het bedrijf zich moet laten leiden door waarden. ‘Het officiële doel van het bedrijf is niet groei, maar gelukkige werknemers. We nemen mensen dus in principe voor het leven aan. En thuiswerken is niet de bedoeling. We willen elkaar in de ogen kunnen kijken.’ Van de Kamp vertelt hoe ze als manager zichzelf na elke werkdag moet afvragen of ze haar medewerkers gelukkiger heeft gemaakt. ‘Agapè, noemt de directie dat’, het bijbelse woord voor naastenliefde. En tussendoor voorzien ze bijna een tiende van de wereldmarkt van groentezaad, zestienhonderd soorten.
In het Westlandse De Lier worden gewassen veredeld op allerlei eigenschappen: kleur, smaak, opbrengst, groeiwijze en ziekteresistentie. Alle zaken die van belang zijn voor de keten, of dat nou de tuinder is of de supermarkt die het handig moet kunnen verpakken. Het echte goud van het bedrijf ligt in de genenbank, de kluis van Rijk Zwaan. Dat is een grote, geklimatiseerde ruimte, achter desinfectiesluizen, met daarin grote kasten vol zwarte bakken met zakjes zaad. ‘Die hebben we verzameld uit genenbanken en boerderijen uit de hele wereld, of soms ook uit een Armeens gebergte of van een markt in Japan’, vertelt Paola Reyes, bioloog bij Rijk Zwaan. In de gang voor komkommers en meloenen, aan elkaar verwant, liggen aan de ene kant bakken met ouderlijnen. Aan de andere kant de kinderen, kruisingen en allerlei tussenstadia. Dit zaad houdt niet eeuwig zijn kiemkracht, dus moet er continu gemonitord, beschreven, vermeerderd en ziektevrij gehouden worden.
Stel, de komkommerwereld wordt geplaagd door een bepaalde luis en de markt vraagt om een ras dat resistentie bezit. ‘Dan onderzoeken we eerst welke wilde soorten misschien tegen die ziekte kunnen en uit welke klimaatzones die waarschijnlijk komen’, vertelt Reyes. ‘Dan ga ik honderd planten vermeerderen, om proeven mee te doen. Die worden uitgevoerd in ons plantenziekenhuis, waar we planten ziek maken, en in verschillende stadia vallen er telkens variëteiten af. Totdat we de resistentie hebben gevonden. En dan gaan we die eigenschap ook nog inkruisen in bestaande rassen.’ Over dit proces gaan vele jaren heen. ‘Wij wilden bijvoorbeeld goede witlof kunnen aanbieden aan onze klanten’, zegt Van de Kamp. ‘Daar hebben we twintig jaar over gedaan.’
Simon Groot voor Sluis en Groot in de jaren vijftig © Sluis en Groot
In het West-Friese dorp Warmenhuizen geeft Bart Kuin, hoofd gewasmanagement, een rondleiding door de hallen en de velden van Bejo, ook een van de tien grootste groenteveredelaars ter wereld, met onder andere een grote divisie biologische groente. ‘Wij doen vooral vollegrondsgewassen’, zegt Bart Kuin. ‘De stoere groenten.’ De productie vindt plaats op verschillende continenten, maar het sorteren, coaten, inpakken, opslaan en distribueren gebeurt allemaal hier. De hallen ruiken naar de etherische oliën die door al het uien- en wortelzaad worden afgescheiden. ‘En wist je dat we tienduizend bijenvolken hebben om gewassen te bestuiven? We hebben zelfs een divisie bijenveredeling, in Frankrijk.’
Het bijzondere van Bejo, net als van Enza, de derde grote speler in deze markt, is dat de West-Friese families die het hebben opgericht nog steeds de volle eigenaar zijn. Zij zijn opgewassen tegen multinationale zaadgiganten als Syngenta, Bayer en basf, die overigens zelf ook slechts op één manier groot konden worden: door Nederlandse familiebedrijven over te nemen. Zo werd Sluis & Groot uiteindelijk, via een farmabedrijf, deel van het Zwitserse Syngenta – dat intussen zelf weer is opgeslokt door ChemChina.
De winsten van zadenreus Syngenta gaan naar Beijing, terwijl het zaad nog steeds wordt ontwikkeld in kassen onder de rook van Enkhuizen. In de ontvangstkamer prijken de portretten van Nanne Groots kleinzoons. En onder de portretten legt Marc Bots uit wat hij doet als leider van het wetenschappelijk veredelingsonderzoek.
De grootste uitdaging in de markt is dezelfde als die van de concurrenten, en dat is het zo snel mogelijk vinden van resistenties, vertelt Marc Bots, leider van het wetenschappelijk veredelingsonderzoek. In het Technology Center van Syngenta worden de tomaten, watermeloenen, courgettes en kolen opzettelijk ziek gemaakt met luizen, virussen, bacteriën en schimmels. ‘Het doel is om te zien hoe de planten reageren.’ Maar je bent er nog niet als je resistente planten hebt gevonden. ‘Dan moet je ze ook nog terugkruisen in de variëteiten die je op de markt aanbiedt. Dat kostte vroeger ook vele jaren. Tegenwoordig kunnen we met zogenaamde merkers specifieke stukjes dna volgen, zodat we al direct kunnen zien welke nakomelingen de resistentie behouden. Dat maakt het veredelingswerk veel sneller. Je hoeft zaailingen niet meer te laten opgroeien, want je kunt direct screenen op de genen waar je naar op zoek bent.’
Het werk wordt steeds technologischer. De nieuwste methode is CRISPR-Cas, die binnenkort waarschijnlijk door Europa wordt goedgekeurd voor de markt. Met CRISPR-Cas kun je met hulp van bacteriën heel precies bepaalde genencombinaties knippen en plakken. Heel eenvoudig eigenlijk. ‘Iedere PhD’er kan dat’, zegt Bots, ‘en het is zo’n gerichte techniek dat je er jaren werk mee kunt overslaan.’ Het kost nog steeds jaren om te ontdekken welke genen in een plant verantwoordelijk zijn voor zo’n resistentie. Maar als je die hebt geïdentificeerd, dan kun je die genen in al je commerciële lijnen in één keer veranderen. ‘En zo kunnen we de wereld nog sneller van gewassen voorzien die ziekteresistent zijn, of beter tegen droogte of klimaatverandering kunnen.’
‘Er blijven start-ups komen. Die weten alles van knolselderij, of ze stappen doodleuk in de moordende tomatenmarkt’
Bayer is ook een chemiereus die vooral groot werd in groente door in 2016 Monsanto over te nemen, met daarbij het erfgoed van eerder overgenomen Hollandse familiebedrijven, zoals de Gebroeders Sluis en De Ruiter. In Bergschenhoek, ten oosten van het Westland, is het Experience Center gevestigd waar je alle tomaten- en komkommerlijnen in de kas kunt bezichtigen. Telers en retailers uit de hele wereld zijn deze week toevallig op bezoek omdat er een speciale Meloenexpo bezig is. Hier presenteert Bayer de nieuwste meloenenrassen met sappige namen als tropical vibe of fresh sensation. De nieuwste innovatie, vertelt ketenmanager Nico van Vliet, is een meloen die wel vier of vijf weken houdbaar is. Een echte gamechanger. ‘Dat betekent dat de Europese markt in één keer toegankelijk wordt voor producenten uit Latijns-Amerika, in de winter, als er geen Spaanse meloenen zijn.’
Met Monsanto nam Bayer ook een andere erfenis over, een beruchte: mais en soja die zo zijn gemanipuleerd dat ze niet doodgaan van glyfosaat, waarbij je dus vrij kunt spuiten om in één keer al je onkruid weg te krijgen. In Europa is deze ‘herbicidetolerantie’ verboden, maar in Latijns-Amerika heeft het geleid tot grote monoculturen waar niets anders meer groeit.
In de groentesector speelt dit allemaal (nog) niet. Hier in Bergschenhoek zitten gewoon enthousiaste veredelaars die groente willen veredelen en dat met zo min mogelijk gif willen doen. ‘In kassen gebruiken we honderd keer zo weinig gif als in de volle grond’, zegt manager van het Experience Center John van der Knaap.
Waarom is groente dan interessant voor een chemieconcern? ‘Wij willen boeren een totaaloplossing bieden’, zegt Jan Cees Bron, woordvoerder. ‘Dat betekent dus het hele pakket: goede uitgangsmaterialen, diagnose en voorspelling van plagen en klimaat, en bestrijdingsmiddelen. Zodat ze gezonde voeding kunnen verbouwen.’ Want ‘gezondheid’ is de nieuwe missie van de Duitse multinational. ‘Een gezonde planeet en gezonde mensen’, zegt Bron, ‘die meer groente gaan eten.’ Dat er echter een spanning bestaat tussen deze missie en het overkoepelende doel van groei – waar de website van het bedrijf ook vol van staat – is iets wat niemand ontkent. Bayer en Syngenta waren de laatste die de biologische markt serieus namen. En zouden meloenen in de winter ons echt dichter bij een duurzame planeet brengen? ‘Tja, dat is nu eenmaal het economisch model waarbinnen we werken’, zegt Van Vliet, ‘wij moeten maken wat de markt vraagt.’ De markt vraagt nu om biologisch. En om meloenen in de winter.
De veredelingssector heeft in Nederland jaarlijks zo’n vier miljard euro aan omzet en levert naar schatting één tot twee derde uit van al het commerciële groentezaad in de wereld. Geen bulkgoederen zoals mais en graan dus, maar wel groente. ‘En daarnaast aardappelen en sierteelt’, zegt Niels Louwaars van brancheorganisatie Plantum waar driehonderd bedrijven lid van zijn. ‘En ondanks een golf van overnames en fusies is er nog steeds ruimte voor kleine spelers. Tot mijn verbazing blijven er altijd weer start-ups komen. Die weten alles van knolselderij bijvoorbeeld, of van de coating van zaden, of die stappen doodleuk in de moordende tomatenmarkt met een nieuwe soort.’
Louwaars kan uren praten over de geschiedenis van de sector. ‘Wat hier vooral erg heeft geholpen, is het milde klimaat, maar ook de kennisinfrastructuur. Goede instituties, keuringsdiensten, onderzoeksinstituten in Wageningen, waar ook bedrijven aan meedoen.’ En de allerbelangrijkste innovatie die de Nederlanders al vroeg deden: het kwekersrecht. ‘Veredelaars mogen duidelijk gespecificeerde en innovatieve rassen registreren. Andere mensen kunnen die rassen vrij gebruiken om verder mee te veredelen. We kunnen hier dus voortbouwen op elkaars innovaties. Dat is heel anders dan patenten, die niet gaan over rassen, maar over eigenschappen die je niet mag gebruiken tenzij je een dure licentie afsluit. Dat is veel riskanter, want als je als veredelaar toevallig een eigenschap ontdekt die al gepatenteerd is, kun je worden aangeklaagd. Het Amerikaanse octrooimodel lééft van rechtszaken.’
Officieel mag je in Europa geen patent krijgen op plantenrassen en op eigenschappen die ook in de natuur kunnen voorkomen, maar slimme octrooiaanvragers hebben een weg gevonden om daaromheen te formuleren en toch patenten te krijgen. ‘De multinationals zien dit als wezenlijk onderdeel van hun businessmodel, maar bijna alle andere leden van ons zijn fel tegen. Ook de grote drie familiebedrijven. Die vragen wel patenten aan om zich te kunnen beschermen, maar ze vinden het principieel onjuist.’
Kiemen in de klimaatkamer van zaadveredelaar Incotec © Kadir van Lohuizen / NOOR
Terwijl de zadensector verwikkeld is in een race om resistente tomaten, komkommers, meloenen, spinazie, wortels en uien, liggen er in het grootste deel van de wereld heel andere groenten op de markt, die niet geteeld zijn door grote landbouwbedrijven maar door boertjes die minder dan twee hectare grond hebben. Die kweken Thaise pepers, Indonesische bonen en Afrikaanse aubergines: groenten waar geen veredelaar ooit over nadacht. Tot vijftig jaar geleden. Toen was er een veredelaar die besloot om die markt te gaan onderzoeken. Dat was de achterachterachterkleinzoon van Nanne Jansz Groot uit Andijk, de nu 89-jarige Simon Nanne Groot die nog steeds iedere dag naar zijn werk gaat in het kleine administratiekantoortje van East-West Seed in Enkhuizen.
Groot begon als econoom bij het bedrijf van zijn vader, Sluis & Groot. ‘Het geheim dat ik daar leerde, was hybridisering. Een hybride is een kruising van twee zuivere lijnen, die je een paar generaties hebt ingeteeld. Wat blijkt: de eerste generatie na de kruising is niet alleen heel uniform, maar presteert ook nog eens veel beter op de eigenschappen waar je de ouders op hebt uitgezocht.’ De tweede generatie is flut, dat wordt een ratjetoe. De teler moet dus nieuw zaad bij je kopen. Maar dat is een win-winsituatie: ‘De boer krijgt een veel beter product, waar hij veel meer mee kan verdienen.’
Op zijn reizen ontdekte Groot tot zijn verbazing dat er in de tropen helemaal geen commercieel zaad te krijgen was. Zaad bewaren boeren gewoon zelf. Dat lijkt heel mooi, maar ze worden vaak geplaagd door allerlei virussen. ‘En het zaad levert hun een heterogeen zootje op waar niemand op de markt blij mee is.’ Groot wijst naar het boek dat op tafel ligt, Een leefbare aarde van Jan Tinbergen. ‘Tijdens mijn studie economie leerde hij me dat de armoede de grootste vijand is van ontwikkeling. Daar hamerde hij op! Dat is mijn hele leven leidend geweest.’
‘Als je ziet hoe familiebedrijven zich laten overnemen door investeerders... Daar wordt erfgoed verkwanseld’
In 1981 besloot de familie om Sluis & Groot te verkopen aan een grote farmaceut. ‘Maar ik had daar geen zin in, werken voor pillendraaiers. Ik besloot toen samen met een compagnon op de Filipijnen dat dit mijn kans was om iets te gaan doen voor kleine boeren. We richtten onderzoekscentra op in de Filipijnen, in Thailand, en daarna in de rest van Zuidoost-Azië.’ Werk van lange adem. ‘Het was niet makkelijk om boeren ervan te overtuigen dat je veel meer kunt verdienen als je eerst geld betaalt aan goed commercieel zaad. Die hele markt moesten we van de grond af opbouwen.’ Groot wijst op de vitrinekast, waar een oud schilderij staat van boeren op eilandjes in de polder rond Andijk. ‘Het was alsof deze geschiedenis zich voor mijn ogen herhaalde.’
Maar dan niet met uien en spinazie, maar met groenten als sopropo en kousenband, om maar eens twee succesnummers van East-West te noemen. ‘We zijn de grootste producent van kousenbandzaad ter wereld. Ons zaad groeit op een miljoen hectare. Dat is meer dan het hele Nederlandse landbouwareaal.’ East-West is intussen het tiende grootste groentezaadbedrijf ter wereld. Om Groot te eren voor de revolutie die hij ontketende, waarmee hij twintig miljoen boeren in zestig landen aan een beter inkomen hielp en bovendien groente op het menu van gewone mensen wist te zetten, kreeg hij in 2019 als eerste Nederlander de prestigieuze World Food Prize.
Zaden met een beschermende coating bij zaadveredelaar Incotec © Kadir van Lohuizen / NOOR
Toch is niet iedereen onverdeeld positief over alle ontwikkelingen. Dat blijkt wel op de 25ste verjaardag van Stichting Zaadgoed, een club die pleit voor beheer en veredeling van zaad door boeren en tuinders zelf. Het feest vindt plaats op de Warmonderhof, het opleidingsinstituut voor biodynamische landbouw in Dronten. Tientallen boeren, tuinders en groentefans uit de biologische of anderszins alternatieve hoek zitten hier bij elkaar, voor een zadenruilbeurs, een proeverij met zeldzame groenterassen en een groene lunch. In workshops en discussies delen ze hun ervaring met ‘zaadvaste’ rassen, dat wil zeggen zaden die niet hybride of zelfs steriel zijn, maar die goede nakomelingen krijgen waarmee je verder kunt veredelen. Want zaad dat is veredeld in de context van kunstmest, irrigatie en bestrijdingsmiddelen zal meer van hetzelfde opleveren. Dat zal ons nooit kool opleveren die zelf z’n onkruid wegdrukt, of een robuuste spinazie die zo gezond is dat je niet eens resistente genen nodig hebt.
In de kern gaat het om autonomie, zegt Edith Lammerts van Bueren, oprichter van de stichting en emeritus hoogleraar biologische zaadveredeling in Wageningen. ‘We zijn dit werk begonnen tijdens de gentechdiscussie, eind jaren tachtig. We zagen dat de biologische landbouw zelf voor goed zaad moet zorgen om te voorkomen dat we gangbaar zaad moeten gebruiken waar misschien wel dingen mee gedaan zijn die we niet willen.’
Die discussie is nu opnieuw actueel. De gangbare veredelaars willen toestemming van de EU om nieuwe genetische technieken te gebruiken, zoals CRISPR-Cas. Aan de nakomelingen kun je nooit meer zien of die techniek is gebruikt, maar veel bioboeren willen dat helemaal niet op hun land hebben omdat het indruist tegen hoe ze met het leven willen omgaan. ‘Het laat zien hoe belangrijk zaadsoevereiniteit is’, vertelt Lammerts van Bueren. ‘Dat is helemaal niet achterhaald. In andere landen, zelfs in de Verenigde Staten, is een enorme cultuur van boeren met een eigen zaadcatalogus die hun groentezaden ook ruilen. We zijn dat in Nederland, omdat we zulke sterke commerciële bedrijven hebben, helemaal kwijtgeraakt.’
Ook voor ontwikkelingslanden is dat van cruciaal belang, zegt Lammerts van Bueren. ‘Ik heb heel groot respect voor mensen als Simon Groot, die lokale rassen heeft verbeterd voor kleine boeren. Maar met hybride zaad komt ook een landbouwmodel mee: meer stikstof, grotere velden, meer spuiten. Veredelaars moeten luisteren naar de wetten van de markt, om hun investeringen terug te verdienen. Dat betekent vaak: ouderlijnen zelf houden, zodat boeren weer bij je terug moeten komen.’ Hybride is niet slecht in zichzelf. Er is ook veel hybride biologisch zaad. Het gaat Lammerts van Bueren over het model eromheen. ‘Ik was betrokken bij een project in China waar de boeren ook de ouderlijnen kregen. Ze konden daardoor zelf kiezen wanneer ze hybride zaad willen gebruiken of juist zaadvaste rassen.’
De markt is echter moordend geworden. ‘Veredeling is een hightechindustrie geworden, en kapitaalintensief. Er zijn nog maar een paar bedrijven over. De rassen die ze aanbieden lijken allemaal op elkaar. Ze duiken steeds meer de cel in om met het dna te gaan knutselen. Wij pleiten juist voor het omgekeerde: veredel niet alleen op het dna, of op de plant, maar op het héle voedselsysteem. Dus ook op ecosysteemdiensten die een akker oplevert, zoals bestuiving, bodemkwaliteit of robuustheid van het gewas. Dat is veel breder dan resistentie of opbrengst.’
De wereld van de autonome veredelaars en de wereld van de groentereuzen met hun hybriden staan mijlenver uit elkaar. ‘De mensen kennen elkaar vaak niet eens’, zegt Jan Velema. Hij was ooit succesvol veredelaar bij Rijk Zwaan maar begon begin jaren negentig een eigen biologisch veredelingsbedrijf, Vitalis. Het is intussen onderdeel van Enza, en Velema is zelf met pensioen. Nu heeft hij eindelijk tijd om een dik boek te schrijven over groente in Nederland. ‘Ik ben ooit weggegaan omdat ik niet meer wilde meedoen met grootschalige landbouw, maar toen ik biologisch zaad ging verkopen, had ik soms ook ineens kaskrakers die in de hele wereld verkocht werden. Het is niet zo zwart-wit in deze sector. Ik heb echt respect voor de kwaliteit van de Nederlandse zaadbedrijven. Het zijn ouderwets eerlijke familiebedrijven, die veel doen voor hun werknemers en soms voor boeren in ontwikkelingslanden.’
Dat neemt niet weg dat er heel subtiel iets wordt ondermijnd door de hele wereld te laten overstappen op Hollandse hybriden. ‘Hybriden kan niemand reproduceren zonder de ouderlijnen. Niemand ligt er wakker van dat genenbanken daardoor sinds 1960 geen nieuwe tomatenrassen meer hebben opgeslagen, want dat zijn allemaal hybriden, wegwerprassen noem ik die, die gemaakt worden voor de markt en vervolgens worden vervangen door de volgende.’ De veredelingsbedrijven doen alsof het aanbod veel diverser is geworden dan vroeger. ‘Maar wat voor diversiteit? Vijftig jaar geleden had elke streek in Italië zijn eigen tomatenras, elk dorp was trots op zijn eigen tomaat. Nu heeft iedere supermarkt in Italië en in de hele wereld pruimtomaten en kerstomaten – maar wel precies dezelfde paar. Is dat diversiteit?’
Er staat meer op het spel dan alleen biodiversiteit. De grote veredelaars kunnen amper wachten tot Europa nieuwe genetische technieken zoals CRISPR-Cas toestaat. Dan zullen we nog sneller kunnen werken aan nieuwe rassen, zeggen ze. Maar de veredelaars die nog op het oog selecteren, zonder gentechlaboratorium, houden hun hart vast. Een van de grootste zorgen gaat over de patenten, zegt Frans Carree van De Bolster, een kleine veredelaar die zich puur bezighoudt met biologisch zaad.
‘Neem de nieuwe tomatenziekte, het zogenaamde ToBRFV-virus. Vier bedrijven claimen dat ze resistentie hebben gevonden en hebben daar bij elkaar dertien patenten voor aangevraagd. Wij zitten nu met een groot probleem. Wij zoeken ook naar die resistentie, maar hoe kunnen we ooit bewijzen dat we die patenten niet overtreden? En zo krijg ik elke maand een nieuwe lijst patenten op eigenschappen die wij niet meer vrij mogen gebruiken. Het is nu nog relatief klein, maar als CRISPR-Cas gaat losbarsten, dan zouden kleine bedrijven echt kunnen gaan vastlopen. En dat is een groot verlies, want die zijn bezig met heel veel variëteiten voor allerlei biologische en regionale niches in de wereld, die voor de grote jongens commercieel niet interessant zijn.’ Binnen de EU wordt nu nog druk onderhandeld over een eventueel verbod op patenten.
De oude Groot in Enkhuizen heeft intussen bijna drie uur onafgebroken over zijn passie verteld. Hij is ervan overtuigd dat de wereld beter is geworden met hybride zaad. Maar een deel van de zorgen deelt hij wel. ‘Het grote geld wordt steeds belangrijker. Als je ziet hoe familiebedrijven zich laten overnemen door buitenlandse investeerders… ik zie met lede ogen aan hoe daar het erfgoed wordt verkwanseld. In plaats van vakmanschap wordt het geld leidend.’ Dat kan niet duurzaam zijn. ‘Om de voedselzekerheid te verbeteren, moet de wereld investeren in groenten die pas over een paar decennia iets gaan opleveren. Dat kan alleen met familiebedrijven, die ver vooruit kunnen denken.’ Door hun vakmanschap is de wereld veranderd. ‘Heel veel lokale bedrijven in het Zuiden hebben de afgelopen jaren ons voorbeeld gevolgd. En dat vinden we alleen maar goed. Het is onze missie om boeren te helpen door het zaadvak in de wereld vorm te geven. Om seedcraft te verspreiden. En daarom vertel ik zo graag het historische verhaal, want wat er nu in de wereld gebeurt, is allemaal hier begonnen.’
Gerelateerde artikelen
- We moeten waarde uit het bos halen (overig)
- De Bruderhof (1) - Een dorp zonder geld (Karavaan der Zotten)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (3) - Keurmerken (De Groene Amsterdammer)
- Zingende akkers in rivierenland (De Groene Amsterdammer)
- De toekomst is van kurk (De Groene Amsterdammer)
Gebruikte Tags: duurzaam, economie, klimaat, landbouw, natuur